Intervention and Resilience after Mass Trauma
Met enige regelmaat brengt de bekende Amerikaanse rampendeskundige Bob Ursano een boek uit over de stand van zaken op het gebied van de psychosociale opvang na rampen (zie een eerdere recensie in dit tijdschrift, 2004, p. 453-454). In dit boek, dat hij samen met Michael Blumenfield heeft geredigeerd, ligt de nadruk op 'veerkracht' (resilience), dat wil zeggen het vermogen van getroffen gemeenschappen om op eigen kracht te herstellen na een ramp. Onderzoek van de laatste jaren heeft het nut van psychosociale interventies na rampen sterk gerelativeerd. De wijdverbreide toepassing van critical incidence debriefing blijkt niet aantoonbaar effectief, of zelfs schadelijk te zijn. Direct na een ramp hebben veel mensen weliswaar last van op posttraumatische stress lijkende klachten, maar deze verdwijnen meestal binnen enkele maanden vanzelf. Ook is gebleken dat de massaal toegestroomde, vaak zelfbenoemde, psychosociale hulpverleners na de aanslag op de Twin Towers in New York (2001) en de orkaan Catrina in New Orleans (2005) de reguliere hulpdiensten vaak voor de voeten liepen. Deze hulpverleners richtten zich bovendien vooral op de blanke middenklasse. Ze vonden of zochten nauwelijks aansluiting bij getroffenen uit andere bevolkingsgroepen. Dit soort bevindingen heeft geleid tot meer bescheidenheid onder hulpverleners na rampen. Het nieuwe toverwoord is 'veerkracht'. In hoofdstuk 1 en 2 wordt een uitvoerige bespreking gegeven van factoren die kunnen bijdragen aan de veerkracht van de gemeenschap, zowel in de voorbereiding op rampen als in de periode daarna. Hoe interessant deze sociologische en politicologische aspecten van rampen ook zijn, ze leiden slechts tot algemene aanbevelingen en niet tot praktisch toepasbare interventies. Datzelfde kan ook gezegd worden over het hoofdstuk over culturele invloeden (hoofdstuk 6). In hoofdstuk 3 vertaalt men deze nieuwe inzichten naar een op consensus gebaseerd model voor 'psychologische eerste hulp'. Daarin staan algemene maatregelen zoals zorgen voor veiligheid, voedsel en drinkwater en het bevorderen dat mensen elkaar na een ramp snel terug kunnen vinden. Over de rol van psychosociale hulpverleners luidt het advies ervoor te zorgen dat zij geen schade aanrichten. Interessanter voor de psychiater is de kritische bespreking van het concept van de acute stressstoornis (hoofdstuk 4), dat vooralsnog slechts een beperkte voorspellende waarde heeft voor het ontstaan van een posttraumatische stressstoornis. Ook hoofdstuk 5, over psychofarmacologische interventies na rampen, is boeiend, al is de conclusie dat er nog onvoldoende onderzoeksgegevens beschikbaar zijn en dat er dus voorlopig ook voor een systematische toepassing van dit soort interventies direct na een ramp geen plaats is.
J.M. Havenaar