Anxiety. A short history
In dit boekje uit de reeks Johns Hop-kins Biographies of disease schetst Alan V. Horwitz de geschiedenis van de visies op angststoornissen. Hij hanteert hierbij een chronologische volgorde, die start met Hippocrates (5de eeuw voor Christus) en doorloopt tot de hedendaagse classificatie van de dsm-5. Horwitz is een socioloog die diverse publicaties uitbracht over maatschappelijke aspecten van psychiatrische aandoeningen.
In de klassieke oudheid werden angststoornissen beschouwd als een onderdeel van de melancholie. In de 4de eeuw trad er een verschuiving op van de empirische traditie van de Grieken naar meer spirituele verklaringen voor angst nadat de Romeinse keizer Constantijn zich bekeerde tot het christendom. Theologen werden belangrijker dan medici. Een radicale ommekeer deed zich pas opnieuw voor in de 17de eeuw onder invloed van de empirische methodes van Bacon en Newton.
In de 19de eeuw kregen volgens Horwitz onze huidige visies op angst langzaam vorm. Positivisme werd de dominante levensfilosofie. Vervolgens komt Freud aan bod: zijn theorie betekende volgens Horwitz een centraal keerpunt in de geschiedenis van de visie op angst. De belangrijkste verdienste van Freud ligt in de differentiatie van angst in verschillende types: gegeneraliseerde angst, paniek, fobie en obsessies, die tot dezelfde diagnostische klasse van de angstneurose behoren. De psychoanalytische traditie domineerde de eerste helft van de 20ste eeuw.
In de laatste twee hoofstukken bespreekt Horwitz de evolutie van de dsm-I-nomenclatuur tot en met de dsm-5. De dsm-I- en -II-classificaties waren nog psychoanalytisch geïnspireerd. De opkomst van de biologische psychiatrie en het behaviorisme zorgde echter voor een totale ommekeer in het classificatiesysteem: in de dsm-III, die verscheen in 1980, was de psychoanalytische invloed volledig verdwenen. De angststoornissen werden ondergebracht in een aparte categorie met de beschrijving van verschillende afzonderlijke angststoornissen.
Horwitz spaart hier zijn kritiek niet op de dsm: het gebruik ervan was belangrijk voor onderlinge communicatie, voor statistisch en epidemiologisch onderzoek, en voor tussenkomst van de ziekteverzekering bij bepaalde aandoeningen. In de aanloop echter naar de dsm-5 stelde de werkgroep ‘angst’ drie belangrijke aanbevelingen centraal: een dimensioneel uitgangspunt voor de angstcriteria (in plaats van de categorische indeling in verschillende afzonderlijke aandoeningen zonder duidelijk verband), het uitwerken van de gemengde angst/depressiediagnose en het fundamenteel veranderen van de criteria voor het begrip ‘gegeneraliseerde angststoornis’. Geen van deze aanbevelingen werd uiteindelijk gerealiseerd en veel vragen werden niet beantwoord.
Het boekje is vooral interessant voor degene die meer wil weten over de manier waarop culturele achtergrond, tijdgeest en wetenschappelijke evoluties in de loop van de jaren keerpunten hebben veroorzaakt in de visie op angst en de concepten vorm hebben gegeven. Ook wegens de beschrijving van de controverse die is ontstaan rond de angststoornissen in de aanloop naar de dsm-5.
H. Haezaert