Diagnosis and the DSM. A Critical Review
Dit boek omvat twee delen en behandelt respectievelijk reliability (betrouwbaarheid) en validity van de dsm-diagnostiek.
Deel één begint met een hoofdstuk over de geschiedenis van de beslissingsstrategieën in de verschillende dsm-versies. Daarbij tekent Vanheule een ruimer en genuanceerder beeld dan het reeds bekende ontluisterende verhaal. In een wetenschappelijk-historisch overzicht komt hij tot o.a. de volgende krachtlijnen. Pinel, later gevolgd door Kraepelin en Bleuler, gingen uit van prototypische beschrijvingen die patronen opleverden voor psychopathologie en classificatie. In de dsm veranderde dit door de nadruk te leggen op het verzamelen van symptomen en deze via checklists te inventariseren. Dit werd een wetenschappelijk status aangemeten.
Een tweede lijn is de geschiedenis van de psychiatrie sinds de jaren 70.Van antipsychiatrie, via deïnstitutionalisering naar medicalisering en ‘fuzzy decision-making’. Een neokraepeliaanse restauratiebeweging is tot op vandaag aan de gang. Deze is biomedisch van textuur, breekt zich enkel het hoofd over het brein en is gericht op classificeren. De Achillespees wordt gevormd door het concept van de kappacoëfficiënt als graad van betrouwbaarheid. Sinds het ontstaan van de dsm is deze ‘opgerekt’ zodat meer diagnoses als betrouwbaar gelden. Van strategie gesproken…
Deel twee. Het biomedisch model wordt door de initiatiefnemers van de dsm – in al zijn versies – blijvend ‘omarmd’. Wat uit de boot valt, is het in rekening brengen van de context en het subject. Vanheule toont haarfijn aan dat deze geen ‘appendices’ zijn, maar onmisbaar zijn in de diagnosevorming. Een mooie metafoor is die van diagnoses als ‘vegetables’. In het dsm-denken zijn context en verpersoonlijking hoogstens van enige invloed, daardoor veranderen ze niet wezenlijk. Mensen kunnen echter niet tot groenten herleid worden… De auteur wijst op het belang van subject experience en symptom experience waardoor de reflexieve menselijke factor én de beleefde context van het individu ingerekend worden. Mensen zijn tenslotte geen empirische objecten. Daarbij, gefundeerd vanuit een lacaniaanse lezing van psychopathologie, wijst hij op het (h)erkennen van particularities en singularities in het diagnoseproces. Het eerste verwijst naar de wijze waarop symptomen gestructureerd zijn, bijvoorbeeld op een psychotische wijze. Het tweede verwijst naar de idiosyncrasie eigen aan elk subject.
Vanheule levert in dit gecondenseerde boek een sterk onderbouwd betoog om radicaal anders over de dsm te denken. Zijn boek is geen schotschrift, maar een schot in de roos.
M. Calmeyn