Kinderen van hun tijd. Zestig jaar Kinder- en Jeugdpsychiatrie in Nederland 1948-2008.
Op de kaft van dit boek staat een zwart-witfoto waarop een oudere heer in witte jas is te zien die zijn handen uitstrekt naar een figuur achter een glazen deur. Volgens de informatie in het boek is dit de Utrechtse hoogleraar Kinderpsychiatrie L. Kamp. Het gebobbelde glas staat niet toe duidelijke contouren en gelaatstrekken van de figuur achter de deur te onderscheiden. Het moet wel een kind zijn, gezien de professie van de man op de voorgrond. De uitgestrekte handen van Kamp drukken een toenadering uit, een willen aanraken, een willen zorgen, een bezorgdheid zelfs, maar het kind blijft onbereikbaar, het zit achter een deur, achter glas. Deze foto geeft, mogelijk ook zo bedoeld, vrij nauwkeurig de inhoud van dit boek weer: de geschiedenis van een onmogelijkheid. Timo Bolt en Leonie de Goei, beiden historici, hebben een serieuze poging gedaan de ontwikkeling van de kinderpsychiatrie in Nederland in kaart te brengen. Zij beschrijven de afgelopen 60 jaar aan de hand van een centraal thema in de kinderpsychiatrie: het drukke, ongezeglijke kind. Door de decennia wordt deze thematiek telkens onder een andere invalshoek belicht, al naargelang de psychiatrische wind in Nederland waaide en dat was voornamelijk uit het westen; Engeland en de vs. Aanvankelijk werd het drukke kind beschouwd vanuit de psychohygiënistische visie, waarbij de opvoeding centraal stond. Later kwam de psychoanalyse opzetten en uit hoofde van haar theorie moest deze zich wel intensief bezighouden met de aberraties van het zich ontwikkelende kind. De psychoanalyse zou binnen de kinderpsychiatrie een hoge vlucht hebben genomen en haar volledig zijn gaan domineren. Dat moest wel leiden tot een reactie van de kant van de 'nuchtere gedragswetenschappers', die al dat 'psychoanalytisch gezweef' zat werden en harde feiten in handen wilden krijgen. Intussen was het drukke kind een nerveus kind geworden dat door gezinsomstandigheden geneurotiseerd zou zijn. De nuchtere reactionaire wetenschappers zochten het probleem echter in de hersenen - eerst als minimal brain disease (mbd) en later onder de vlag van aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (adhd) - ook al werd daar nooit iets tastbaars of zichtbaars gevonden. Het effect was wel dat ouders werden ontschuldigd en in tweede plaats de kinderen zelf ook wel; zij waren immers ziek en moesten met medische middelen behandeld worden. De farmaceutische industrie voer er wel bij. Parallel aan deze paradigma shifts ontrolde zich een strijd tussen beroepsbeoefenaren zoals psychologen, medici en orthopedagogen, psychoanalytici en diehardwetenschappers, behandelaren en zorgverzekeraars/overheidsfunctionarissen. Alle ingrediënten van een shakespeareaans drama waren aanwezig: machtsstrijd, jaloezie, haat en opportunisme. Naar mijn smaak hebben de auteurs het door hen zelf aangehaalde presentisme - het verheerlijken van de huidige situatie en daar het feilen uit het verleden tegen afzetten - niet geheel en al kunnen uitbannen. Het boek heeft de tendens de huidige wetenschappelijke - zeg biologistische - insteek superieur te achten boven de psychoanalytische aanpak uit de daaraan voorafgaande periode, omdat ze meer resultaat zou opleveren. De objectivering waarmee de wetenschappelijke houding onvermijdelijk gepaard gaat, houdt het gevaar in het subject-infans uit het oog te verliezen. Te weinig komen deze subjectieve aspecten in dit boek aan de orde. De kinderpsychiatrie is dan wel volwassen geworden, maar het object van haar bemoeienis, het kind zelf, krijgt te weinig contouren.
J.A.M. de Kroon