Cognition and Sex Differences
Zijn meisjes slechter in wiskunde? Kunnen vrouwen beter kaartlezen? Hebben mannen een beter richtingsgevoel? Herkennen vrouwen sneller emoties in gezichtsuitdrukkingen? Sekseverschillen in cognitief functioneren zijn een dankbaar gespreksonderwerp aan de borreltafel. Ook wordt er veel fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, zo blijkt uit het onderhavige boek. Colin Hamilton (een mannelijke cognitief psycholoog) is erin geslaagd om een veelomvattend en gedegen boek te schrijven dat alle hedendaagse wetenschappelijke kennis over sekseverschillen in cognitie lijkt te bevatten. Vrouwen blijken beter te zijn in een object and location memory task (het onthouden en lokaliseren van objecten in een kamer), terwijl mannen beter presteren in dynamic visual acuity (het scherp waarnemen van een bewegend object). Vertaald naar het dagelijks leven: een vrouw vindt in enkele minuten de sleutelbos terug die haar man al uren zocht, en de kans dat er ooit een vrouwelijke dartkampioen opstaat, is gering. De focus van de auteur is niet het vaststellen van sekseverschillen in cognitieve prestaties, maar het identificeren van de onderliggende cognitieve processen en neurobiologische systemen. Hanteren vrouwen en mannen verschillende strategieën bij het uitvoeren van cognitieve taken? Ja, bijvoorbeeld in ruimtelijke oriëntatie. Bij het uitduiden van een route blijken vrouwen vooral verbaal gelabelde oriëntatiepunten te gebruiken ('Ga bij de school naar rechts, tot aan het station') en mannen meer fundamentele meetkundige parameters ('Ga 500 meter rechtdoor, en bij de splitsing verder in westelijke richting'). Het eerste deel van het boek beslaat het wetenschappelijk bewijs voor sekseverschillen in een groot aantal cognitieve processen (visueel-ruimtelijk, geheugen, imagery, intelligentie en schoolprestatie); het tweede deel gaat in op individuele verschillen binnen de seksen, op basis van genderoriëntatie, hormonen, cerebrale lateralisatie en leeftijd. De variabiliteit in cognitieve prestaties tussen mannen en vrouwen onderling blijkt groot, terwijl er aanzienlijke overlap bestaat tussen de prestaties van mannen en vrouwen als groep. In het laatste deel worden de onderzoeksresultaten in een theoretisch kader geplaatst, waarbij evolutionaire en sociaal-culturele verklaringen geïntegreerd worden tot het interactionistisch gezichtspunt van de gen-omgevinginteractie. De kracht van het boek, de overdaad aan vaak ingenieus opgezet experimenteel neuropsychologisch onderzoek, is tegelijkertijd ook de zwakte ervan. Het boek is ontoegankelijk en droog door het vakspecifieke begrippenkader en de ingewikkelde cognitieve taken en onderzoeksmethodologie. De praktische toepasbaarheid van al deze onderzoeksresultaten blijft een vraagteken. De nietingevoerde lezer kan zich beter beperken tot de leuke stukjes over sekseverschillen die regelmatig verschijnen in de wetenschapsbijlage van de krant. Echter, wie zich wel de moeite getroost om het boek te doorgronden, heeft daarna weer veel gespreksstof voor aan de borreltafel.
C.M.TH. Gijsbers van Wijk