In de ban van Jung. Nederlanders ontdekken de analytische psychologie
De titel van het boek deed me het ergste vrezen. Maar gelukkig viel het wel mee met die ‘ban’: de Nederlanders die de analytische psychologie ontdekten, waren nuchter genoeg om Jung niet als een goeroe te verheerlijken. Slechts één keer is er sprake van newagetoestanden; in bijna alle andere gevallen bewaren de beschreven figuren een kritische afstand van de jungiaanse inzichten, die in al hun genialiteit soms erg kort door de bocht kunnen gaan. Ook de auteur houdt beide voeten op de grond: hij beschrijft Jung als een Zwitserse boer, krachtig en goedlachs, ook lastig en soms schofterig, maar geeft een heldere samenvatting van zijn enorme oeuvre.
Vooral Jungs fenomenologische benadering van de psychologie, zijn (vanuit freudiaans oogpunt) revolutionaire theorieën (typologie, collectief onbewuste, synchroniciteit en individuatieproces) en zijn opvattingen over kunst en religie waren belangrijk voor de Nederlanders die met hem in contact kwamen.
We maken kennis met tientallen bekende en minder bekende figuren: psychiaters zoals Albert Willem van Renterghem, Johan Rudolf Katz, Jan Herman van der Hoop, Eugène A.D.E. Carp en René Jacques van Helsdingen en academici uit verschillende disciplines, van godsdienstwetenschappen tot archeologie. Een bijzondere plaats verdient de verpleegster-kindertherapeute Maria Moltzer, die lang met Jung samenwerkte en hem – in alle discretie – inspireerde. Ook verschillende auteurs werden door Jungs werk beïnvloed: Augusta de Wit, Etty Hillesum, Marten Toonder, Gerard Reve, Simon Vestdijk en Harry Mulisch.
Het lijvige boek omvat 16 hoofdstukken die elk aan één bekende Nederlander gewijd zijn, behalve hoofdstuk 9, waarin de oprichters van de eerste Jung-vereniging in 1946 besproken worden. In een bijlage worden nog enkele figuren voorgesteld (onder wie Vestdijk en Mulisch); we vernemen er ook ‘hoe het de jungianen verging in de freudiaanse Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse’.
Het boek voerde me mee naar een stukje psychoanalytische geschiedenis: de relatie tussen Freud en Jung, hun breuk en de gevolgen ervan, in het bijzonder voor de Nederlanders die verplicht werden te kiezen voor één van beide kampen; alleen Van der Hoop weigerde om partij te kiezen en hield zichzelf overeind in het pijnlijke spanningsveld tussen beide ‘scholen’. Van den Berk schetst de weinig bemoedigende atmosfeer waarin die strijd werd uitgevochten: dogmatisme, haarkloverij, verdachtmaking, uitsluiting en andere menselijke – al te menselijke manoeuvres…
De auteur raadpleegde talrijke, voor zover ik kan nagaan, betrouwbare bronnen. Voor de biografische gegevens betreffende Jung gebruikt hij Deirdre Bairs uitstekende biografie (2004), die erin slaagt deze controversiële figuur objectief voor te stellen: beslist geen hagiografie, wel een respectvolle weergave van Jungs belangrijke bijdragen tot de dieptepsychologie. Van den Berk had ook zelf interviews met sommige van de beschreven figuren. Hij ‘daalde regelmatig af in de archieven als in onderaardse mijnen’, waarbij hij ‘soms stootte op het meest authentieke, persoonlijke materiaal’ (p. 510). Geen wonder dat hij – helemaal op het eind van het boek – zijn partner plechtig belooft nooit meer aan een dergelijk tijdrovend en complex werk te beginnen! (p. 511).
Als addendum krijgen we een chronologie van Jungs leven, met veel aandacht voor zijn contacten met Nederlanders. De ‘korte beschrijving van enkele jungiaanse sleutelbegrippen’ is helder en genuanceerd. De bibliografie vond ik minder overzichtelijk. Een register maakt het mogelijk de besproken en geciteerde personen gemakkelijk terug te vinden.
Als Vlaming heb ik dit boek met belangstelling en plezier gelezen. Ik vermoed dat mijn noorderburen nog meer zullen kunnen genieten van de talloze verhalen over hun illustere landgenoten.
J. Dehing