Praktijkboek geïntegreerde cognitieve gedragstherapie. Protocollaire behandelingen op maat
Sommigen stellen dat de gedragstherapie mede een zo populaire stroming is geworden door de uitstekende marketing ervan: allerlei effectieve nieuwe ontwikkelingen worden gewoon geïncorporeerd: eerst natuurlijk het werken met cognities, later ook het werken met emoties en het belang van de therapeutische relatie. De titel ‘Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie’ werpt de vraag op wat er allemaal onder deze benadering gerekend wordt –en is ‘Protocollaire behandelingen op maat’ niet een contradictio in terminis? Na een inleiding over de uitgangspunten van geïntegreerde cognitieve gedragstherapie en over psychologische behandelingen volgens een protocol, komen vrijwel alle angststoornissen, en daarnaast psychosen, verslaving en de borderlinepersoonlijkheidsstoornis aan bod. Steeds beschrijft men aan de hand van een casus hoe de behandeling verloopt, met name wat de overwegingen waren van de therapeut. Moeilijk behandelbare patiënten worden niet geschuwd. Bij de behandeling van een patiënt met eetbuistoornis leiden normaal eten en regelmatig bewegen niet tot de gewenste gewichtsafname – wat leidt tot terugval. Bij een langdurige follow-up van dergelijke patiënten blijkt dat acceptatie van een licht overgewicht het gezondst is; de kleine groep succesvolle lijners ontwikkelt vaak een chronisch anorectisch eetpatroon met als tol een voortdurende preoccupatie met uiterlijk, gewicht en eten. In de beschrijving van een patiënt met een verslaving wordt gevoelssurfen als een van de vaardigheden aangeleerd: het ‘uitzitten’ van craving met een aan mindfulness gerelateerde techniek waarbij de craving mentaal wordt voorgesteld als een golf, die na het bereiken van een piek vanzelf weer langzaam in intensiteit afneemt. In het laatste hoofdstuk leveren de auteurs kritiek op het onderzoek naar niet-specifieke factoren (common factors) van Lambert en Barley (2002), die stellen dat therapeutische technieken slechts voor 15% zouden bijdragen aan het therapie-effect. In later onderzoek (het citaat dat de auteurs geven van Martin, Garske en Davis is echter uit 2000, dus eerder dan Lambert en Barley) zou de therapeutische relatie slechts voor 5 in plaats van 30% bijdragen; ook blijkt het vermogen van de therapeut om een gestructureerde behandeling aan te bieden en gedurende deze behandeling gericht te blijven op het consequent toepassen van de interventies cruciaal. Een paar kanttekeningen: het is jammer dat de behandeling van (chronische) depressie ontbreekt, alsmede de behandeling van andere persoonlijkheidsstoornissen dan de borderlinestoornis. In de literatuurlijst wordt van alle artikelen met meer dan drie auteurs alleen de eerste auteur genoemd – wel praktisch, maar wellicht wat tekortdoend aan de niet-genoemde auteurs. Al met al is het een uitstekend, prettig leesbaar boek, een aanrader voor beginnende en ervaren psychotherapeuten.
M.M. Thunnissen