Tussen psychiatrie en filosofie. De dynamische psychiatrie van Eugène A.D.E. Carp (1895-1983)
Deze voortreffelijk gedocumenteerde studie van de psychiatrische en antropologisch-filosofische geschriften van de vermaarde leerling van Gerbrandus Jelgersma, E.A.D.E. Carp, geeft een betrouwbaar overzicht van zijn indrukwekkende wetenschappelijke werk. Carp was van 1930 tot 1963 hoogleraar in de psychiatrie te Leiden en heeft met W.M. van der Scheer, L. van der Horst en H.C. Rümke een persoonlijke stempel op de Nederlandse psychiatrie in de eerste helft van de twintigste eeuw gedrukt. Carps werk wordt hier bovendien heel nauwkeurig gesitueerd in de tijdscontext waarin hij werkzaam is geweest. Carp kende in het voetspoor van zijn leermeester Jelgersma een betekenisvolle rol toe aan het gedachtegoed van Sigmund Freud en zag hierin een veelbelovende richting om de subjectieve beleving van de psychiatrische patiënt te begrijpen en te verbinden met de belangrijkste vraagstukken die in die tijd de klinische psychiatrie beheersten. Hij heeft onder meer aan deze ‘dynamische psychiatrie’ een belangrijke plaats toegekend in zijn monumentale leerboek, dat in een tijdsbestek van 14 jaar werd gepubliceerd, tussen 1932 en 1947 – De neurosen (1932), De psychopathieën (1934), Psychosen op exogene grondslag en geestelijke defecttoestanden (1937), Medische psychologie en psychopathologie (1947, 1951), Psychiatrie en wetgeving (1941, later onder de titel Gerechtelijke psychiatrie, 1956). Het was in die periode het enige Nederlandse leerboek in de psychiatrie. Carp heeft na de Tweede Wereldoorlog een levendige belangstelling ontwikkeld voor de nieuwere vormen van psychotherapie, die hij niet alleen theoretisch grondig heeft onderzocht, maar ook in de praktijk heeft getoetst: de psychagogische (of re-educatieve) methode, de adleriaanse psychotherapie, de cathartische therapieën, het psychodrama, de groepstherapie en de sociotherapie. Hij heeft in de Nederlandse psychiatrie – hoofdzakelijk met zijn tweede grote project: De Leidse Psychotherapeutische serie – vooral een klimaat tot stand gebracht waarin psychotherapie zich kon ontwikkelen en hij heeft deze nieuwe therapievormen bekend gemaakt bij een breder artsenpubliek. Hij slaagde erin zijn psychiatrische universiteitskliniek (als een van de eerste in Europa) op een sociotherapeutische leest te schoeien en stond daarmee aan het begin van de klinische psychotherapie in Nederland, die pas vanaf 1960 een grote ontwikkeling doormaakte. Daarbij heeft zijn leerling Jongerius, die in de jaren zeventig De Viersprong in Halsteren tot een toonaangevend psychotherapeutisch centrum wist te maken, een zeer belangrijke rol gespeeld. Na zijn emeritaat heeft Carp vooral over antropologische psychiatrie gepubliceerd. Eén van zijn origineelste ideeën lag trouwens op het gebied van de antropologische psychiatrie. Hij was ervan overtuigd dat de mens in samenhang moest worden gezien met zijn ‘mens- en wereldbeschouwing’ en werkte dat uit in zijn idee dat psychopathologie past bij een bepaald type van ‘wereldbeschouwing’.Hij gaf hiermee een verdieping van Karl Jaspers Psychologie der Weltanschauungen en verbond dit concept van antropologische psychopathologie met existentiële thema’s zoals ‘eenzaamheid’, ‘dood’ en ‘angst’. Ofschoon zijn werk in ons land wat in vergetelheid is geraakt, blijkt een aantal aspecten hieruit, tegen de achtergrond van de huidige, op Amerikaanse leest geschoeide psychiatrie, een actualiteitswaarde te hebben. Zijn individualiserende, psychodynamische diagnostiek kan heel zeker in deze tijd, waarin de psychiatrische diagnostiek zich heeft verschraald tot een reducerende dsmrubricering,waarin veel van de aldaar gehanteerde diagnostische rubricerende ‘categorieën’ bij nader toezien niet veel meer dan ‘lege hulzen’ zijn, nog steeds als een stimulerend voorbeeld worden gezien. Het belang van de therapeutische relatie, die Carp, als voorstander van een persoonsgerichte psychotherapie, altijd heeft onderstreept, kon door heel wat later uitgevoerd psychotherapieonderzoek bij herhaling worden bevestigd. Ook zijn aandacht voor de ‘mensvisie’, voor ‘zingeving’ en ‘spiritualiteit’ zijn volgens mij zonder meer actueel. Carps werk blijft dus nog steeds stáán als een belangrijke getuigenheuvel (naast het werk van Rümke) in het helaas vandaag sterk geërodeerde en verdorde landschap van de klinische psychiatrie, dat meer en meer overwoekerd is geworden door een haast exclusieve en ‘monomane’ neurobiologische oriëntatie – hoewel deze op haar beurt niet onbelangrijk en zelfs van een therapeutisch standpunt uit gezien uiterst vruchtbaar is. De lectuur van Carps werk, dat in de bibliotheek van geen enkel opleidingscentrum psychiatrie zou mogen ontbreken, kan inderdaad nog steeds inspiratie bieden om de vermelde filosofische, existentiële en spirituele thema’s, die ook voor een moderne, evenwichtige en ‘geïnspireerde’ psychiatrie onmisbaar zijn, opnieuw te doordenken. Hans Wilschut heeft dit in zijn prijzenswaardige, monumentale studie op een overtuigende wijze geadstrueerd.
J. Godderis