Cohesieve krachten in groepen. Het ontstaan en de ontwikkeling van groepen. In de serie Groepspraktijk
Dit boek verschijnt in de reeks Groepspraktijk, een interessant initiatief dat boeken omvat over alle aspecten van groepen en groepstherapie. Het zijn alle vlot leesbare, praktische en wetenschappelijk gefundeerde werken. Ook dit deel blijkt relevant voor therapeuten die direct of indirect met groepen te maken hebben: iedereen dus die in de geestelijke gezondheidszorg werkzaam is. De invalshoek is ditmaal het begrip 'cohesie', een containerterm die zowat alles kan inhouden. De auteur benadert zijn thema echter helder en systematisch, zodat de lezer soepel door de bomen van het bos wordt geloodst. In de eerste 2 hoofdstukken definieert hij de begrippen 'cohesie' en 'groepsvorming'. Hij toont overtuigend dat hier niet alleen de groepstherapeut, maar ook (andere) psychotherapeuten, onderzoekers, gezondheidswerkers en geïnteresseerde leken de nodige kennis kunnen opdoen: bij elkaar horen, wij-gevoel en sociale attractie. Nooit, ook niet in internationale publicaties, las ik zo'n transparante samenvatting van de begrippen 'groep' en 'cohesie' als in het eerste hoofdstuk van dit boekje. Alleen al deze bladzijden maken het belangrijke literatuur voor ons beroepsgebied.Volgende hoofdstukken gaan uit van het groepsthema om het gedrag van mensen te verklaren: 'Invloed van groepen op gedrag' (met o.a. het spanningsveld tussen groep en identiteit) en 'Bronnen en gevolgen van cohesie' (met bespreking van leiderschap en conformiteit). Verder diept de Hoijtink de klinische groepen ('Therapiegroepen') en de positie van de groepstherapeut uit. Hier wordt het boek heel praktisch: op gebundelde, maar toch duidelijke wijze legt de auteur de voorbereiding en de concrete werkwijze van een groepstherapie uitgelegd. Deze hoofdstukken zijn uitermate geschikt voor opleiding en supervisie. Hier stuit het werk mijns inziens op een paradox: het is zo systematisch en bevattelijk neergeschreven dat het lijkt alsof men na het lezen van deze inleiding een groepstherapie zou kunnen opstarten. Vooral het stukje over 'zelfontwikkeling' zou het gevaar kunnen inhouden dat de eerste de beste beginnende therapeut de complexe realiteit van zelfreflectie, overdracht-tegenoverdracht en ervaring, supervisie en 'tijd' zou overslaan om 'lekker een groepje te doen'. Het laatste hoofdstuk beschrijft een specifieke theorie: het ontwikkelingsmodel van Baruch Levine. Een aantal thema's uit de voorgaande hoofdstukken komt opnieuw aan bod binnen de beschrijving van dit model. Waar het eerste deel van het boek zich richtte tot een breder lezerspubliek, versmalt de focus nu tot de groepstherapeut zelf. Besluit: uitstekend boekje als inleiding voor iedereen die met groepen te maken heeft. Op voorwaarde dat ze nadien ook de complexere werken gaan lezen die in de literatuurlijst vermeld staan
D. De Wachter