Het nut van waanzin. Essays over darwinisme en psychiatrie
Dit boek bevat vier essays die heikele thema's uit de theorie en de praxis van het psychiatrische bedrijf niet uit de weg gaan. IJkpunt vormt de evolutionaire psychiatrie, een jonge discipline uit het 'rijk' van het (neo)darwinisme. Het eerste essay, 'Fylogenetische fantasieën', is een constructieve lezing van het evolutionaire gedachtegoed van Freud. Enerzijds heeft hij op de verkeerde paarden gewed. Hij poogde zijn leer te grondvesten op het lamarckisme (verworven eigenschappen zijn erfelijk) en recapitulationisme (de ontogenese is de herhaling van de fylogenese). Deze zijn ondertussen wetenschappelijk achterhaald. Anderzijds wijst de auteur op de voortrekkersrol van Freud in de geschiedenis van de evolutiepsychiatrie (p. 26). Hij was de eerste 'psychiater' die een evolutionair antwoord zocht in het begrijpen van psychische ziekten. Zoals de huidige evolutiepsychiatrie bevestigt, heeft Freud 'avant la lettre' de fundamentele onaangepastheid van de menselijke geest doorzien. Het tweede essay, 'Euvels van onze evolutie', bouwt verder op de stelling van Nietzsche en Freud dat de mens een ziek dier is. In evolutionaire termen vertaald, betekent dit dat de mens een hoge prijs heeft betaald om uit het dierenrijk te stappen. Dit laatste letterlijk en figuurlijk, want door zich op te richten en op twee benen te lopen, onderscheidt hij zich van het dier, maar tegelijkertijd gaat dit gepaard met ontelbare lichamelijke en psychische ongemakken en ziektes. In het volgende essay, 'De evolutie van een classificatie', stelt de auteur de vraag aan de orde of er een scheidslijn tussen ziekte en gezondheid bestaat. Aan de hand van de discussie over dimensioneel versus categoriaal denken en een ontnuchterende visie op de geschiedenis en inhoud van de dsm worden de grondslagen en de ermee verbonden misvattingen van de biologische psychiatrie blootgelegd. Een 'evolutionaire lezing' pleit voor een dimensioneel denken gezien de vaststelling van de enorme variatie van eigenschappen die zich op een spectrum situeren. Het vierde essay, 'Een evolutionair enigma', vormt het culminatiepunt van dit boek; hierin wil Adriaens vanuit de evolutionaire psychiatrie een nieuw licht werpen op het schizofrenieconcept. Het strekt hem tot eer dat hij daarbij zeer kritisch de evolutionaire verklaringen van dit begrip evalueert. Hij brengt zijn eigen hypothese, namelijk de 'smeltkroeshypothese': 'de hypothese dat schizofrenie eigenlijk een reïficatie is waarachter een heterogene groep van stoornissen schuilgaat' (p. 166). Hij sluit niet uit dat daarin wél natuurlijke entiteiten zitten. Dit boek is in de beste traditie van het essay geschreven: sprankelend geformuleerde, doordachte theoretische beschouwingen die tot reflectie uitnodigen en met uitgepuurde persoonlijke standpunten. Meer dan de moeite waard om te lezen.
M. Calmeyn