Kernproblemen van de psychiatrie. In de reeks Psychiatrie & Filosofie
In de ondertussen goed uitgebouwde reeks Psychiatrie & filosofie bevat dit boek essays die in feite rond hetzelfde kernthema cirkelen, namelijk de lichaam-geestproblematiek. Een aantal bijdragen richt zich op bijzondere vraagstukken van de dialectiek tussen lichaam en geest. Zo komen aan bod: belichaamde cognitie (Fred Keijzer), dissociatieve stoornissen (Ellert Nijenhuis), empathie en spiegelneuronen (Johan A. den Boer), vrije wil (Gerben Meynen) en verantwoordelijkheid (Anne Ruth Mackor). Gelukkig worden ook de grondslagen van de psychiatrie niet uit de weg gegaan. Marc Slors geeft een degelijke inleiding in het veld van de philosophy of mind. Antoine Mooij gaat dieper in op hét centrale begrip in de fenomenologie, namelijk intentionaliteit. Hij toont overtuigend aan dat dit concept aan actuele kracht geenszins heeft ingeboet. Edo Nieweg maakt een boeiende en gevarieerde excursie over het wetenschappelijk statuut van de psychiatrie. Gerrit Glas reflecteert in het afsluitende essay over het psychiatrische ziektebegrip. Het onderscheid tussen diagnose, classificatie en ziektebegrip is noodzakelijk om verwarring zowel in prakrijk als in theorie te voorkomen. Niettemin blijft het een uitdaging om tot een definitie van een adequaat ziektebegrip te komen. De redacteuren zijn er dus in geslaagd om zowel een brede waaier als diepgang te combineren, wel wetend dat sommige onderwerpen (vrije wil, ziektebegrip) zich in principe voor een boek op zich lenen. Waar echter niet op ingegaan wordt, is of psychiatrie een autologe of heterologe wetenschap is. Deze termen werden door Kronfeld geïntroduceerd in 1920. 'Heteroloog' verwijst naar de wetenschap die zich vormt door middel van andere disciplines. Een 'autologe' wetenschap haalt zijn eigenheid uit zichzelf, maar kan zich vanzelfsprekend door andere wetenschappen laten inspireren. Dit is niet zonder belang aangezien de hedendaagse psychiatrie haar weg blijft zoeken tussen geestes- en natuurwetenschappen en nogal eens de indruk nalaat haar eigen positie daarin niet te vinden. Eén zaak is wel duidelijk en loopt als een rode draad door heel het boek. Mooij zegt het treffend: 'Zij is terug van weggeweest' (p. 77), waarbij 'zij' naar de fenomenologie verwijst. Inderdaad, dit boek is het bewijs dat fenomenologie tot op de dag van vandaag inspirerend en theorievormend blijft werken. Voor wie wil kennismaken met of zich wil verdiepen in de grondslagen van de psychiatrie vormt dit boek een 'uitgelezen' mogelijkheid.
M. Calmeyn