Waar geest is, is vrijheid. Filosofie van de psychiatrie voorbij Descartes. In de reeks Psychiatrie en Filosofie
Waar de huidige philosophy of mind op blijft stranden, is, ten eerste, haar ambivalente houding tegenover het dualisme van Descartes en, ten tweede, haar (neiging tot) fysicalisme. Dit laatste huldigt de opvatting dat er geen andere werkelijkheid is dan deze die de natuurwetenschappen bestudeert. Wat het eerste betreft, verwoordt Labooy dit zeer kernachtig: 'ze blaffen tegen zijn dualisme, maar ontologisch zitten ze aan zijn leiband' (p. 17). Het tweede uitgangspunt leidt ertoe dat geest en vrijheid in hun eigenheid niet gedacht kunnen worden. Om uit deze impasse te ontsnappen, beroept de auteur zich in dit boek (zoals hij eveneens deed in zijn proefschrift Vrijheid en disposities uit 2000) op ideeëngoed uit de middeleeuwse filosofie; reculer pour mieux sauter. In het bijzonder buigt hij zich opnieuw over de wijsgerige ideeën van de franciscaan Duns Scotus , de 'doctor subtilis' (1265-1308) en Augustinus. Deze keuze beargumenteert hij grondig vanuit de metafoor van de vier incomplete genen die Descartes het westerse denken meegaf. Deze liggen op het gebied van de metafysica (als dualisme zonder authentiek individualisme), vrijheid ('is een illusie'…), epistemologie (de eis tot absoluut zekere kennis) en ten slotte het menselijke tekort ('dit wordt weggemasseerd', p. 25). Labooy schuift de franciscaans-augustijnse traditie als beter alternatief naar voren. Centraal in dit denken staat de kernidee van Duns Scotus, namelijk de persoon als compositie.Wat houdt dit in? Ten eerste wordt individualiteit in zijn eigenheid en essentie (h)erkend. Anders dan Aristoteles stelt Scotus dat individualiteit wezenlijk en onreproduceerbaar is. Ten tweede betekent dit dat niet enkel het lichaam een ontologische entiteit is, maar ook de geest of de ziel. Zelfs meer, de geest werkt bezielend, animeert. De ziel (anima) maakt (het lichaam) levend (p. 105). Denk maar aan de huidige neurowetenschappelijke bevindingen waarin psychische interventies veranderingen in het functioneren van de hersenen teweegbrengen. Ten derde is de persoon een unitas compositi. Lichaam en geest kunnen wel los van elkaar bestaan, maar komen pas tot hun ware natuur in hun eenheid. 'Deze eenheid is bij Descartes verbroken' (p. 106). Het laatste deel van dit boek komt Labooy tot een vertaling en transformatie van deze oorspronkelijk(e) middeleeuwse ideeën naar het huidige debat in de filosofie van de psychiatrie. Het standpunt van de auteur is glashelder: 'het is redelijker om echte vrijheid en het bestaan van de ziel te erkennen dan ze te ontkennen. Het bestaan van onze vrijheid én onze ziel staan buiten redelijke twijfel' (p. 265). Ook zijn doordenken over het debat over geloof en wetenschap is vanuit de middeleeuwse herbronning heel waardevol. Het mag duidelijk zijn: de theoretische handvatten die Labooy aanreikt, vooral via Duns Scotus, kunnen de stand van zaken in de filosofische benadering van lichaam en geest beter én meer coherent verklaren dan die van de huidige philosophy of mind. Op zijn gebied dus een standaardwerk.
M. Calmeyn