Treating Violence. A Guide to Risk Management in Mental Health
De laatste twintig jaar liggen calamiteiten bij psychisch gestoorde, gevaarlijke patiënten gevoelig. De druk op hulpverleners om aan te tonen dat hun ernstig zieke, psychisch gestoorde patiënten niet gevaarlijk zijn, trekt steeds meer publieke aandacht. Met als gevolg dat managers en politici er bij de hulpverlening op aandringen hun onderzoek- en behandelmethoden meer dan ooit te objectiveren. Het voorliggende boek Treating violence uit de Angelsaksische wereld wil daartoe een wetenschappelijke bijdrage leveren, en is vooral bedoeld voor clinici. Het boek bestaat uit acht hoofdstukken: (1) 'Why worry about violence risk assessment?'; (2) 'Researching violence risk'; (3) 'When things go wrong... Homicide Inquiries in the United Kingdom'; (4) 'Clinical assessment of violence risk'; (5) 'Standardized or actuarial risk assessment'; (6) 'Structured clinical assessment of violence risk: the thinking man's approach'; (7) 'A new look at homicides by the mentally ill: applying structured risk assessment'; (8) 'Conclusions: on good treatment and bad attitudes'. Het werk is gemakkelijk leesbaar, het moet het hebben van (quasi)kwinkslagen en understatements om te vertellen dat risicotaxatie noodzakelijk is, bijvoorbeeld: '... people who cannot stand the thought of being wrong a lot of the time should probably not go into medicine, and certainly not into the field of mental health (p. 14)', '... that only a fool bargains without being aware of the going rate?'(p. 15). Het lijkt erop dat hulpverleners in Groot- Brittannië er nog niet helemaal aan toe zijn om in hun behandelmethoden aan risicomanagement te doen, vergeleken met die in ons land. In die zin lijkt dit boekje meer geschikt voor de Britten zelf, en voor collega's die er nog niet van overtuigd zijn dat risicomanagement voor ons dagelijks professioneel handelen van belang is. Voor ons land betekent het immers dat we wel al vinden dat er sprake moet zijn van een vorm van risicomanagement, maar dat het nog niet duidelijk is welke methode daarvoor de meest praktische en daarom meest aanvaardbare is (Philipse 2006). In de bundel over geheugenfuncties van verdachten van gewelddadige misdrijven, Offenders' memories of violent crimes, wordt door een aantal internationaal bekende auteurs, onder wie ook auteurs uit de Maastrichtse groep onder leiding van Harald Merckelbach, een poging gedaan een state-of-theart- overzicht te geven. Het boek bestaat uit vijftien bijdragen, verdeeld over drie thema's, te weten theoretische aspecten, evaluatie en het interviewen van verdachten. Het voert te ver om ze alle te bespreken. Op zichzelf is elke bijdrage de moeite van het lezen waard. Hoogtepunten vormen mijns inziens de hoofdstukken 1 ('Searching for offenders' memories of violent crimes'), 3 ('An investigation of violent offenders' memories for instrumental and reactive violence'), 4 ('The nature of memories of violent crime among young offenders'), 7 ('Amnesia for homicide as a form of malingering') en 12 ('interviewing to detect deception'). Het gaat erom dat vóór het vooronderzoek in gerechtelijke, dan wel niet-gerechtelijke zin, dus vóórdat de officier een gerechtelijk vooronderzoek vordert, het van belang is te letten op de gehanteerde gesprekstechniek. De humane (meer open) gespreksbenadering blijkt niet alleen intuïtief, maar ook bij onderzoek, effectiever te zijn dan de dominante (confronterende) interviewaanpak. Politie, justitie en gedragsdeskundigen blijken soms moeite te hebben met het hanteren van een meer open gesprekstechniek - juist bij verdachten van een ernstig misdrijf die ontkennen iets met het beoogde delict van doen te hebben, of volledig amnestisch blijken te zijn. Het gaat er dan om datgene wat we als onderzoeker nog niet weten, te weten te komen door onze voelhoorns uit te steken en een gevoel van veiligheid bij de onderzochte over te brengen. Een andere noodzaak is ook dat de onderzoeker (pro Justitia) feitelijk over alle getuigenverklaringen beschikt. Nuances in wat getuigen verklaren, kunnen in tegenspraak zijn met de verklaringen van de verdachte zelf. Bij met misdrijf gerelateerde amnesie blijken zulke (accent)verschillen soms doorslaggevend te zijn voor de vraag of er sprake is van malingering of van een dissociatief veroorzaakte amnesie. Voor het Pieter Baan Centrum en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie verdient het wellicht aandacht - voor zover nog niet reeds van toepassing - erop te letten dat wanneer de observandus/ de verdachte beweert zijn geheugen kwijt te zijn, alle getuigenverklaringen door de rapporteurs in kwestie zélf dienen te worden bestudeerd. Er zijn uit deze bundel vele lessen te trekken en het boek is kortom een must voor alle gedragsdeskundigen en hulpverleners die in forensisch dan wel juridisch kader werkzaam zijn, en natuurlijk ook voor alle studenten die dat willen gaan doen.
T.I. Oei