Dwangstoornissen. In de reeks Diagnostiek en
behandeling voor de professional
Dwangstoornissen komen vaak voor, veroorzaken ernstig lijden en kennen vaak een chronisch verloop. Een overzicht van de diagnostiek en behandelmogelijkheden is dan ook welkom.
Het boekje opent met een heldere probleemstelling en manieren om tot een betrouwbare diagnose te komen. De differentiaaldiagnostische overwegingen om tot een afgrenzing met andere stoornissen te komen zijn nuttig, maar deels ook misleidend. Het gebruik van vragenlijsten die specifiek ontwikkeld zijn voor een bepaalde andere stoornis (paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, ...) wordt aangeraden bij de differentiaaldiagnose. Die lijsten zijn echter meestal ontwikkeld met de dsm-kenmerken als uitgangspunt en het gebruik van zo’n lijst om tot een categorale diagnose te komen is dan ook een circulair proces. Het verdient eerder aanbeveling om gebruik te maken van een gestructureerd interview, zoals de auteurs trouwens zelf vermelden bij het stukje over depressie.
Bij de theorieen en modellen gaat het overgrote deel van de aandacht uit naar gedragstherapeutische en cognitieve modellen die beknopt en trefzeker worden beschreven. Er wordt zeer summier melding gemaakt van biologische gegevens; verwijzingen naar verdere verdiepende literatuur op dit gebied ontbreken nagenoeg volledig.
Het hoofdstuk over de behandeling gaat ook hoofdzakelijk over gedragstherapie, met een bijdrage over exposure, responspreventie en een cognitieve benadering. Dit is verdedigbaar omdat cognitieve gedragstherapie (cgt) inderdaad de effectiefste eerste behandeling is voor obsessievecompulsieve stoornissen.
Het gebruik van psychofarmaca heeft bij ongecompliceerde casussen inderdaad geen meerwaarde. De auteurs laten echter na te vermelden dat een gecombineerde therapie met cgt en een serotonerg antidepressivum aangewezen is wanneer er sprake is van comorbide depressie. En epidemiologische studies tonen juist aan dat deze combinatie frequent voorkomt. De multidisciplinaire richtlijn beveelt verder combinatietherapie ook aan wanneer gedragstherapie alleen niet succesvol is gebleken.
Vooruitkijkend naar de toekomst melden auteurs kort het gebruik van D-cycloserine om het effect van gedragstherapie te versterken. Deze vorm van combinatietherapie is inderdaad veelbelovend. Andere behandelmogelijkheden die al een veel langere geschiedenis hebben in de behandeling van ocs worden echter helemaal niet vermeld. Dit is vooral jammer wat betreft de chirurgische behandeling van therapieresistente ocs. De literatuur over laesiechirurgie overspant meer dan 50 jaar en de laatste jaren is er met name veel onderzoek gebeurd naar reversibele vormen van neurochirurgische interventies, met zeer interessante en veelbelovende resultaten.
Samenvattend: dit is een nuttig en goed geschreven boekje over de diagnostiek en psychologische behandeling van dwangstoornissen. De titel belooft echter meer dan in de tekst wordt waargemaakt, doordat de biologie slechts zeer beknopt aan bod komt en het niveau van de bijdragen erover ver van het (hoge) niveau van de rest van de tekst staat.
K. Schreurs