De kamers van de melancholie. Over angst, verveling en depressie (vert. E. van der Heijden en W. Jongeneel)
Karin Johannisson is hoogleraar ideeën- en wetenschapsgeschiedenis aan de universiteit van Uppsala. Enige jaren geleden mochten we genieten van haar vorige werk, getiteld Het duistere continent – dokters en vrouwen in het fin de siècle. Daarin beschreef zij op meesterlijke wijze hoe de uitsluitend mannelijke artsen rond 1900 gebiologeerd waren door en zich ook ten dele miskeken op het fenomeen van de vrouwelijke psyche. De verwachtingen voor dit boek waren dus hooggespannen, en deze worden ten dele ingelost.
Het boek leest aangenaam. Het staat vol verhalen van en over melancholici. Onder de noemer ‘melancholie’ worden de psychische kwetsbaarheden van figuren zoals Barlaeus, Proust, Darwin, Nietzsche, Weber en vele anderen toegelicht. Boeiend daarbij is dat de auteur de historische invulling van de melancholische staat toelicht en aantoont dat het begrip in verschillende tijdperken ook andere betekenissen kreeg.
De voornamelijk mannelijke melancholie van voor de Romantiek wordt beschreven als iets dramatisch, met verheven, wilde en creatieve kanten, maar ook destructief en bedreigend, zoals samengevat in het oeroude beeld van de wolfman. Volgens Johannisson is deze wilde preromantische melancholicus ook een veelvraat, zoals Barlaeus, een zeventiende-eeuwse Amsterdamse hoogleraar, die ‘palingen at, vetter dan de dijen van Cleopatra’, een beeld dat eerlijk gezegd mijn aandacht enige tijd weg deed zweven.
Na 1800 verglijdt dit in een ander type melancholie, die van het geniale, de kunstenaarsidentiteit, zoals bij Kierkegaard, om rond 1900 te vervrouwelijken en daarmee veel van haar verheven en heroïsche gestalte prijs te geven. De melancholie wordt gebanaliseerd, en uiteindelijk voor een goed deel opgeslokt in een depressieconcept, waarvan de auteur duidelijk geen hoge pet op heeft.
De kamers van dit boek zijn kleurrijke tableaux vivants waar je verwonderd doorheen loopt. Dat is tegelijk ook de zwakte ervan. Na een tijdje geboeid rondzwerven, heb je het gevoel dat je de weg kwijtraakt. Coherentie, transparantie en logische opbouw zijn onvoldoende aanwezig. Ik kreeg het gevoel dat Johannisson beter iets minder materiaal had kunnen verzamelen, maar meer aandacht had moeten hebben voor de structuur van het geheel.
Ten slotte kan je je afvragen of de term ‘melancholie’ hier ook niet té breed wordt ingezet. Uiteindelijk had Berlaeus wellicht een psychotische depressie – men vermoedt dat de man suïcide pleegde door in een put te springen omdat hij waanachtig overtuigd was dat hij van stro was en in brand stond. Iets helemaal anders dan pakweg Darwin twee eeuwen later, die vanaf zijn dertigste zowel fysiek als mentaal kwetsbaar leek, maar desondanks goed functioneerde. Beide zaken beschouwen als uitingen van eenzelfde fenomeen, met name melancholie, is wellicht toch kort door de bocht. Als psychiater zou ik zeggen: het zijn gewoon totaal verschillende beelden. Ook in Darwins tijd zullen er psychotische depressies geweest zijn die sterk leken op dat wat Berlaeus had vertoond.
Ondanks dat alles blijft dit een boeiend boek, dat veel stof tot nadenken en discussie biedt.
S.J. Claes