Het krankzinnigengesticht: sociale afvalput of laatste redmiddel?
achtergrond Wat was de maatschappelijke functie van de krankzinnigengestichten voor 1950? In het spoor van onder andere Michel Foucault is de krankzinnigeninrichting vaak beschreven als een repressief instituut, waar mensen die afweken van de normaliteit naar uitgestoten werden en hun verdere leven sleten. Onderzoek in patiëntendossiers naar de sociale processen van opname, verblijf en ontslag leert anders. Van een doelbewuste ‘uitstoting’ van ‘devianten’ was geen sprake. Gezinnen en families zorgden voor hun verwanten met soms ernstige psychiatrische aandoeningen, soms voor langere tijd. Het waren niet in de eerste plaats de psychiatrische stoornis sen als waan of depressie die aanleiding gaven tot opname, maar twee sociale factoren: de escalatie van het gedrag van de ‘patiënt’ in de richting van onrust en opwinding en de vermindering van het vermogen van de omgeving om de problemen op te vangen, bijvoorbeeld door het wegvallen van een belangrijke verzorger. De gang van zaken bij ontslag spiegelde die bij opname: geneesheren legden vooral sociale criteria aan bij de beoordeling van de verbetering (ordelijkheid, communicatie, arbeidzaamheid) terwijl gezinnen nadrukkelijk invloed uitoefenden op het ontslag. Er ging een zekere zuigkracht uit van gezinnen waardoor patiënten met een maatschappelijk achterland, de inrichting vaker verlieten dan anderen. De inrichting blijkt minder het hoogommuurde instituut te zijn geweest dan men dacht en de uitwisseling met de samenleving was dynamischer. Anders dan de spreekwoordelijke ‘enkele reis’, was er vaak juist sprake van een ‘retour’.
In de inrichting bepaalde therapie niet de cultuur en het regime: de behandeling was weinig intensief en bekende therapeutische vernieuwingen als de beroemde elektroshocktherapie drukten amper een stempel op het leven in het gesticht. Veel aandacht ging uit maar de verzorging, de asielfunctie en naar de regulering van ontremd, onrustig gedrag. Bedverpleging en arbeid maakten de ruggengraat uit van het inrichtingsregime: vormen van behandeling waarin juist de therapeutische, verplegende en regulerende functies samengingen. Joost Vijselaar is bijzonder hoogleraar geschiedenis van de psychiatrie bij het departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis van de Universiteit Utrecht en senior wetenschappelijk medewerker bij het Trimbos-instituut in Utrecht. Hij schreef over de geschiedenis van het mesmerisme en de psychiatrie. Recent verscheen van hem het boek Het gesticht enkele reis of retour, een onderzoek op basis van patiëntendossiers uit de eerste helft van de 20e eeuw. Momenteel werkt hij aan een biografie van prof. dr. J.L.C. Schroeder van der Kolk (1797-1862), de grondlegger van de Nederlandse psychiatrie.
doel Deze lezing geeft meer informatie over het krankzinnigengesticht: sociale afvalput of laatste redmiddel?