Suicide Prevention. In de serie Oxford Psychiatry Library (OPL)
Bob Goldney is een vermaard suïcidoloog met een lange en indrukwekkende staat van dienst. Zijn grote kennis van de wetenschappelijke literatuur en zijn pragmatische aanpak van suïcidepreventie maken dit boekje, in zakformaat, tot een wetenschappelijk gefundeerd, maar op de praktijk gericht geheel. Inzake de wetenschappelijkheid van interventies staat de ‘preventieparadox’ centraal: niet aantoonbare effecten van preventieve interventies op individueel vlak kunnen gepaard gaan met meetbare effecten op het niveau van de bevolking. De uitvoering van gerandomiseerde gecontroleerde trials (rct’s) om effecten van interventies op het vlak van suïcidepreventie aan te tonen wordt namelijk gehinderd door tal van methodologische en ethische bezwaren. Het boekje is dus gebaseerd op de stelling dat omgaan met suïcidale patiënten niet alleen gebaseerd kan zijn op gegevens uit rct’s, maar ook op een pragmatische interpretatie van de gegevens uit onderzoek met andere onderzoeksstrategieën. Er is nooit één reden waarom iemand suïcide pleegt: altijd gaat het om een samenloop van omstandigheden, die zowel proximale als distale risicofactoren betreffen. Er is dientengevolge ook niet één strategie om een suïcide te voorkomen. De auteur werkt de interactie van risicofactoren uit in een aantal modellen van suïcidaal gedrag, die hij in het eerste deel van dit boekje bespreekt. Terecht geeft hij aan dat niet alle theorieën in verschillende behandelsettings hetzelfde gewicht hebben, waardoor men in die verschillende settings behoefte heeft aan verschillende strategieën of manieren van omgaan met suïcidale patiënten. Gelukkig zijn er nu wetenschappelijke gegevens inzake de doeltreffendheid van heel wat van zulke strategieën, de hoger beschreven methodologische beperkingen in acht genomen. Deze gegevens zet Goldney in het tweede deel van het boekje op een rij. Aan bod komen in de eerste plaats risico-inschatting en omgaan met acute suïcidaliteit. Vervolgens worden niet-farmacologische interventies besproken. Hierbij gaat de auteur in op dialectische gedragstherapie, cognitieve gedragstherapie, interpersoonlijke psychotherapie en mindfulness-based cognitieve therapie, maar ook op de rol van crisiscentra en van aspecifieke therapeutische aspecten: om doeltreffend te kunnen zijn, moet de hulpverlener beschikken over de vaardigheid snel een warme therapeutische relatie met de acuut suïcidale patiënt op te bouwen. Een volgend hoofdstuk licht de mogelijke preventieve rol van psychofarmaca toe. De discussie over de positieve en negatieve effecten van antidepressiva wordt niet uit de weg gegaan. Ook stemmingsstabilisatoren en antipsychotica komen aan bod. In volgende hoofdstukken bespreekt de auteur preventiecampagnes op bevolkingsniveau en ‘postventie’, gericht op nabestaanden na suïcide. In een laatste hoofdstuk (‘faq’) worden veel gestelde vragen beantwoord, variërende van ‘Is het gevaarlijk om te peilen naar suïcidale gedachten’ tot ‘zijn zelfmoordterroristen suïcidaal?’. De schrijver is erin geslaagd de complexe problematiek, en dus ook preventie, van suïcide op een beperkt aantal bladzijden uit te werken. Dit resulteert in een handzaam boekje, dat als bruikbare gids kan fungeren voor psychiaters (al dan niet in opleiding) en psychologen en voor artsen op spoedeisende afdelingen.
C. van Heeringen