Narratieve therapie in de praktijk. Verhalen die werken
Veel mensen die in psychotherapie gaan, geloven dat de problemen in hun leven een weerspiegeling zijn van hun eigen identiteit of van die van anderen. Deze denkwijze wordt bevorderd door de westerse cultuur (en dus ook de psychiatrie), waarin de menselijke identiteit wordt geobjectiveerd als een ingekapseld zelf, een interne essentie met als belangrijkste waarden: zelfbeheersing, onafhankelijkheid, zelfverzekerdheid, zelfontplooiing en zelfmotivatie. Hiertegenover beschrijft Michael White, vanuit een narratieve zienswijze, hoe de menselijke identiteit – als een open systeem – zich ontwikkelt door het vertellen van levensverhalen en door het opnemen van verhalen van betekenisvolle anderen. In plaats van een intrapsychische benadering kiest hij voor intentionaliteit en persoonlijke daadkracht gericht op nieuwe levenswaarden. White benadrukt dat in psychotherapie (individuele en systeemtherapie) de problemen geobjectiveerd moeten worden opdat de cliënt door een zestal narratieve methodieken een nieuwe (waarde)oriëntatie ontwikkelt t.o.v. de eigen identiteit en adequatere copingmechanismen t.o.v. van de problemen. De eerste methodiek betreft externaliserende gesprekken waarin duidelijk wordt dat het probleem niet meer staat voor een waarheid over de identiteit van mensen. Als een onderzoeksjournalist laat White zijn cliënten ontdekken hoe hun geobjectiveerd probleem – vaak in een door hem gestimuleerde gepersonifieerde vorm (adhd wordt ‘mijnheer Kattenkwaad’) – macht heeft over hun leven en hoe zij (o.a. door het gebruik van metaforen) daar invloed op kunnen uitoefenen. Een tweede narratieve strategie, ontleend aan literaire theorieën, zijn reautoriserende gesprekken waarin cliënten belangrijke gebeurtenissen in hun leven voor het eerst kunnen gaan waarderen en opnemen in een nieuwe (identiteitsbevorderende) verhaallijn. De derde methodiek betreft rememberingsgesprekken waarin tot uitdrukking komt dat identiteit niet voortkomt uit een kernzelf, maar onverbrekelijk is verbonden met de wederkerige verhalen van betekenisvolle anderen. Definitionele ceremonies vormen de vierde narratieve methodiek waarbij buitenstaandergetuigen persoonlijk commentaar leveren op de door de cliënt vertelde verhalen. Voorts heeft White aandacht voor afwijkende ervaringen van cliënten die bij uitvergroting unieke resultaten (de vijfde methodiek) kunnen opleveren in termen van nieuwe levensoplossingen. Ten slotte bespreekt hij ‘steigerbouwende’ gesprekken waarin cliënten meer afstand kunnen nemen van wat hun bekend en vertrouwd is en steeds dichter kunnen komen bij nieuwe toekomstmogelijkheden. White baseert zich daarbij op de interessante leertheorie van de Russische psycholoog Vygotsky, die leren beschouwt als het resultaat van sociale samenwerking. Dit boek is vlot en goed geschreven. De verschillende theorieën en methodieken worden uitstekend verhelderd aan de hand van veel therapeut-cliëntdialogen. Behartigenswaardig is dat de auteur aandacht schenkt aan een aantal dominante westerse culturele waarden die belemmerend kunnen zijn voor een gezonde persoonlijke identiteitsontwikkeling. Daarbij baseert hij zich o.a. op het werk van Foucault. Hoewel veel van zijn ideeën niet nieuw zijn – er is bijv. een overeenkomst met de existentiële psychotherapie –, is Whites narratieve methodiek een authentieke en originele bijdrage aan de hedendaagse psychotherapie. In een psychiatrische en psychotherapeutische tijdgeest die wordt gekenmerkt door sciëntisme en managementdenken biedt zijn boek een inspirerende, hoopvolle en – in de huidige koele en afgemeten ggz-wereld – ook een hartverwarmende visie op de problematiek van cliënten.
C.F.A. Milders