Geslachtsverschillen en geslachtshormonen bij affectieve stoornissen
toelichting Depressieve en angststoornissen
(waaronder sociale fobie) komen bij
vrouwen vaker voor dan bij mannen, met prevalentieratio's
die variëren van 1,5:1 tot 2:1. Behalve
verschillen in prevalentie zijn er ook geslachtsverschillen
in symptoomprofielen. Verschillen in
geslachtshormoonspiegels en de veranderingen in
spiegels gedurende zwangerschap, menstruele
cyclus, en veroudering zouden hierbij een rol kunnen
spelen. Androgenen, waaronder testosteron,
androsteendion en dhea, tonen een progressieve
daling gedurende veroudering. Een lage androgeenstatus
is geassocieerd met depressieve symptomen,
irritabiliteit, verminderde vitaliteit, en
verlies van libido, niet alleen bij mannen maar ook
bij vrouwen. Geslachtshormonen zouden ook
effecten van de hypofyse-hypothalamus-bijnieras
(hpa-as) kunnen modificeren. Cortisol, via de glucocorticoïd-
en met name de mineralocorticoïdreceptor,
speelt een belangrijke rol bij affectieve
stoornissen. De rol van geslachtshormonen bij
depressie en sociale fobie zijn echter nog onvoldoende
bekend.
leerdoelen Aan het einde van de sessie
wordt de deelnemer geacht de geslachtsverschillen
in symptoompatronen bij depressie te herkennen,
de interactie met de mineralocorticoïdreceptor
te kennen en kennis te krijgen over de effecten
van geslachtshormonen op depressieve symptomen,
sociale fobie en stressresponsiviteit.