Autisme en schizofrenie, aparte entiteiten?
achtergrond In het begin van de
vorige eeuw probeerde men geestesziekten te
begrijpen vanuit het 'endogenieconcept'; endogenie
verwijst in dat concept naar een erfelijk overdraagbare
degeneratieve aanleg die predisponeert
voor een brede waaier van psychiatrische stoornissen,
die onderling moeilijk af te grenzen waren.
Jelgersma (1926) sprak van 'kiempsychosen'. Na de
Tweede Wereldoorlog deed ook in de psychiatrie
het empirisch onderzoek zijn intrede en ontstond
er behoefte aan een eenduidige, goed repliceerbare
omschrijving van psychiatrische aandoeningen:
de Feighner research criteria werden geïntroduceerd
en in 1980 werd dsm-ii vervangen door dsm-iii.
Wat betekende dat voor de kinder- en jeugdpsychiatrie? In dsm-ii werd autisme nog niet als
aparte categorie beschreven, maar gezien als een
'schizofrene reactie' van de kinderleeftijd.
Met de invoering van dsm-iii werd autisme
als aparte diagnostische categorie gezien en eenduidig
omschreven. Daarbij werd gesteld dat de
diagnose autisme de diagnose schizofrenie uitsluit!
Dit was een splitting approach die tot een
goede, betrouwbare categoriale diagnostiek heeft
geleid, waardoor epidemiologisch en biologisch
onderzoek een grote vlucht heeft kunnen nemen.
doel Vanuit een historisch perspectief
het bieden van een state-of-the-art overzicht van
de relatie tussen autisme en schizofrenie.
methode Een up-to-date review van
empirische studies naar de relatie tussen autisme
en schizofrenie
resultaten 1. Ouders, die aan schizofrenie
lijden, hebben een verhoogd risico op kinderen
met autisme. 2. Jongeren met een vroege vorm
van schizofrenie hebben vaak tevoren een aan
autisme verwante stoornis. 3. Kinderen met autismespectrumstoornissen
hebben een sterk verhoogde
kans later in hun leven schizofrenie te krijgen.
4. Bij sommige genetisch bepaalde
syndromen zoals het klinefeltersyndroom en het
22q11-deletiesyndroom komen regelmatig
autisme en schizofrenie bij één en hetzelfde kind
voor. 5. Beide stoornissen hebben een verhoogd
aantal dysmorfe kenmerken. 6. Beide stoornissen
hebben een verhoogd aantal copy number variations.
7. Nogal wat genen die geassocieerd zijn met
autisme, zijn ook geassocieerd met schizofrenie.
conclusie Kennelijk bestaat er veel verwantschap
tussen beide stoornissen. In de discussie
wordt ingegaan op de volgende vragen: Wat
betekent dat voor onze huidig gangbare classificatiesystemen?
Moeten we stoppen met de categorale
benaderingswijze? Moeten we gaan dimensionaliseren?
En op basis waarvan dan wel? Op basis
van symptomen, op basis van endofenotypen? En
wat betekenen deze vragen die vooral 'researchdriven'
zijn voor de klinische praktijk?