The Loss of Sadness. How Psychiatry Transformed Normal Sorrow Into Depressive Disorder.
Een boek dat fundamentele kritiek levert op de dsm en toch aanbevolen wordt door de peetvader van dit classificatiesysteem?! Ja, Robert Spitzer stelt in zijn voorwoord dat hij het niet helemaal eens is met de auteurs, maar dat hij hun conceptuele visie serieus neemt omdat deze de kern van de psychiatrie raakt. De socioloog Allan Horwitz had al in eerdere werken (onder andere Creating mental illness uit 2002) kritische analyses geschreven van de biomedische zienswijze in de moderne psychiatrie. In de sociaal psycholoog Jerome Wakefield vond hij een complementaire denkpartner om een gebalanceerd pad te vinden 'between the Scylla of social constructivism and the Charybdis of biological essentialism'. Inderdaad, de sterkte van het boek zit hem juist in een stevig onderbouwde kritiek zonder te vervallen tot een iconoclastische antipsychiatrie in de verpakking van een postmodernistische analyse. De auteurs focussen op het begrip 'depressie', waarbij zij geenszins twijfelen aan het bestaan en de ernst van een dergelijke stemmingsstoornis. Integendeel zelfs: zij willen de essentiële afbakening van het begrip 'depressie' vrijwaren van de 'diagnostische inflatie' die de opeenvolgende edities van de dsm met zich mee hebben gebracht. Daartoe schetsen zij de geschiedenis van 'verdriet met en zonder reden' enerzijds in een bredere maatschappelijke context en anderzijds binnen het terrein van de zich ontwikkelende psychiatrie van de laatste decennia. Centraal staat de stelling dat een op zich biologisch verankerd reactiepatroon van verdriet optreedt bij diverse verlieservaringen. De psychiatrische diagnostiek pathologiseert deze overigens normale reacties. De rouw na het overlijden van een belangrijk persoon is het prototype van 'normaal verdriet'. De dsm sluit een dergelijke reactie wel uit in haar definitie van psychiatrische stoornis, maar ze houdt er geen rekening mee dat zulke reacties ook frequent optreden in andere omstandigheden waarin iemand belangrijke voorvallen of stresssituaties moet verwerken. De nonsenscategorie 'aanpassingsstoornissen' is daarbij een merkwaardige artificiële constructie volgens de auteurs. Met uitvoerige discussie over epidemiologische gegevens tonen zij aan hoe normale menselijke reactiepatronen gedurende de hele levensloop gemedicaliseerd worden. Hierbij speelt de biologische (farmacotherapeutische) inkleuring van de hedendaagse psychiatrie een belangrijke rol. Juist de expansiedrang van dit vakgebied leidde tot een dermate psychiatrische kolonisering van het dagelijks leven dat de wetenschappelijke geloofwaardigheid van de psychiatrie ernstig ondermijnd wordt. Omdat de auteurs sloganeske taal vermijden, hun betoog flink onderbouwen en juist een wetenschappelijk gefundeerde psychiatrie willen behouden, moeten vakgenoten hun waarschuwingen en adviezen ter harte nemen. Wel weiden de auteurs soms teveel uit en zij vallen ook vaak in herhaling. Het had allemaal compacter gekund zonder aan overtuigingskracht in te boeten, zoals blijkt uit een artikel van Wakefield met aansluitende commentaren van diverse psychiaters in World Psychiatry (2007, 6, nr. 3).
W. Vandereycken