The Metaphor of Mental Illness. In de serie International Perspectives in Philosophy
Voor wie op zoek is naar een kritische analyse van en een filosofisch onderbouwd weerwoord op het antipsychiatrische gedachtegoed van Ronald Laing en van Thomas S. Szasz (1960) en geestverwanten, is dit boek een parel. Zelden heb ik zo'n genuanceerd antwoord gelezen op de vraag of er wel zoiets bestaat als geestesziekte. Pickering ontleedt systematisch en stapsgewijs en brengt zorgvuldig onderscheidingen aan. Door deze rijke en genuanceerde benadering is de lectuur van dit boek echter moeizaam. Door de talrijke zijlijnen en nuanceringen verliest men bij eerste lezing wel eens de lijn van zijn betoog, ondanks de tussentijdse hernemingen en samenvattingen. Uiteindelijk concludeert hij dat 'geestesziekte' wel degelijk bestaat; niet als natuurlijk gegeven orde, maar eerder als een metaforische, man-made creatieve categorisatie. Dergelijke classificatorische concepten zijn niet empirisch, maar spelen wel een organiserende rol in onze ervaringen en ons begrip van de wereld. 'Metaphor is linked to the capacity of the human imagination to create new categories, or to recategorize things. In these imaginative leaps, the features of the world do not remain unchanged, but are altered.' (p. 93). Door medische modellen te gebruiken in ons denken over gedrags- en denkpatronen, construeren we ziektecategorieën en focussen we op kenmerken die verschijnen als we deze 'medische bril' opzetten. Geestesziekte als 'uitvinding' dus, maar met de nadruk op het reële karakter van deze uitvinding. Met zijn delicate evenwichtsoefening en subtiele onderscheid tussen geestesziekte als metafoor en geestesziekte als mythe of fabricatie, stelt Pickering zich bloot aan kritiek (Banner & Thornton 2007). Zijn sprong van een epistemologisch (kennistheoretisch) naar een constitutief standpunt is voor velen een brug te ver: dat we eigenschappen niet kunnen kennen onafhankelijk van ons referentiekader, betekent nog niet dat ze er constitutief door bepaald zijn. Pickering verdedigt zich door de parallel te trekken met de rest van de geneeskunde, waarin metaforische categorisatie ook terug te vinden is, bijvoorbeeld in het beeld van de mens als machine. Hij probeert het wetenschappelijk statuut van de psychiatrie te redden door te analyseren hoe uit deze classificatorische concepten toetsbare hypothesen afgeleid worden. 'Metaphors, rather than being the subject of tests, make tests possible' (p. 149). De genetische, fysiologische en anatomische onderzoeksgegevens zijn geen uitvindingen, maar worden wel gebruikt en geïnterpreteerd volgens een medisch model, met al zijn impliciete assumpties over causaliteit en betekenis. Maar als de onderzoeksgegevens niet passen binnen onze concepten, en categorieën beproeven, stellen we deze laatste ter discussie en herzien we ze. Ook dat is wetenschap en Pickering beklemtoont dit dynamische proces: 'We are not stuck with our concepts' (p. 177). Samengevat: dit boek biedt een helder geschreven kritische conceptuele analyse van de grondslagen van de psychiatrie (het concept 'geestesstoornis'), die aan het denken zet over onze 'psychiatrische bril'. Door de genuanceerde, breedvoerige, rijk geïllustreerde en filosofisch onderbouwde gedachteontwikkeling, is het moeilijke lectuur, zeker voor niet-filosofen. Een must voor wie een kritische interesse heeft in antipsychiatrie. Psychiaters die meer algemeen geïnteresseerd zijn in psychiatrie en filosofie, zullen meer hebben aan een samenvatting van dit boek of aan een ander, meer algemeen werk uit deze schitterende serie (International perspectives in philosophy & psychiatry) van Oxford University Press, zoals The philosophy of psychiatry (Radden 2004) of het zeer uitgebreide Oxford textbook of philosophy and psychiatry (Fulford e.a. 2006).
J. Vandenberghe