Nieuwe ontwikkelingen in de farmacotherapie; antidepressiva
In Nederland zijn ruim 20 middelen beschikbaar voor de behandeling van patiënten met een depressieve stoornis. Het recentst zijn daarbij gekomen: escitalopram, duloxetine en bupropion XR. Er valt dus iets te kiezen. Het ene middel is niet het andere en de ene patiënt is niet de andere. Daarom de vraag: waarop baseert men de keuze van een middel voor een individuele patiënt wanneer men de kans op remissie wil optimaliseren met zo min mogelijk bijwerkingen? Wat te doen als het eerste middel onvoldoende effect heeft of teveel bijwerkingen veroorzaakt? In reclame-uitingen worden wel suggesties gedaan. Escitalopram is 'een krachtig middel met weinig gevaar voor interactie en relatief weinig bijwerkingen'. Venlafaxine en duloxetine hebben een 'tweevoudige werking' en zouden met name geschikt zijn bij patiënten met een depressie die gepaard gaat met lichamelijke klachten. Bupropion XR zou een gunstig bijwerkingenprofiel hebben en in het bijzonder geschikt zijn bij anhedonie en apathie.
In deze bijblijfsessie zullen we met de richtlijnen in de hand de keuzecriteria kritisch bekijken. Ook zullen we nagaan waarop we vervolgstappen kunnen baseren. Een belangrijk aanknopingspunt vormen de resultaten van de Sequenced Treatment Alternatives to Relieve Depression(star*d)- studie. Aanbevelingen vanuit de industrie blijken vooral gebaseerd op het gladde ijs van de circumstantial evidence en benadrukken vaak één aspect. Toch kunnen bepaalde patiënten wel degelijk voordeel hebben van deze nieuwere middelen. In deze bijblijfsessie zal ook aandacht besteed worden aan het nut van farmacogenetica bij het bereiken van het belangrijkste doel: de beste keuze voor de individuele patiënt.