Ouderdomsdepressie: meer dan vaatlijden alleen
De prevalentie van depressie bij Nederlandse ouderen is 1,8% voor de depressieve stoornis op basis van dsm-iv-criteria, 10,2% voor de beperkte depressieve stoornis (minor depression) en 13,5% voor klinisch relevante depressieve klachten. Het doormaken van een depressie gaat gepaard met een sterk verminderde kwaliteit van leven en toegenomenmedische consumptie. Daarnaast hangt de depressieve stoornis sterk samen met het vóórkomen van hart- en vaatziekten. Tussen beide aandoeningen blijkt een bidirectionele samenhang te bestaan: depressie verhoogt de kans op het optreden van hart- en vaatziekten en omgekeerd geven hart- en vaatziekten een verhoogde kans op depressie.
Dit laatste heeft geresulteerd in de vasculairedepressiehypothese, waarin verondersteld wordt dat depressieve klachten bij ouderen kunnen ontstaan, kunnen verergeren of in stand kunnen worden gehouden door cerebrovasculair lijden. Deze hypothese domineert het onderzoek naar de ouderdomsdepressie. Hoewel het veel nieuwe wetenschappelijke inzichten heeft opgeleverd, moet ervoor gewaakt worden andere gezichtspunten uit het oog te verliezen.
In dit symposium willen we stilstaan bij deze andere kant. In de eerste presentatie zal aan de hand van crosssectionele data worden ingegaan op de relatie tussen persoonlijkheid, geslacht, en vaatlijden in het verklaren van depressieve klachten bij ouderen in de bevolking. In de tweede presentatie of depressie op hogere leeftijd een voorspellend effect heeft op het optreden van een cva (en niet andersom, zoals de vasculaire-depressiehypothese stelt). Eén van de mechanismen waardoor depressie zou kunnen predisponeren tot het krijgen van een cva is een verhoogde cortisolspiegel. In de derde en laatste presentatie wordt derhalve ingegaan op de relatie tussen cortisolspiegels, leeftijd en depressie.