Schemagerichte cognitieve therapie bij borderline persoonlijkheidsstoornis
Dit boek heeft als doel een overzicht te geven van de verschillende aspecten van de schemagerichte cognitieve therapie (sct). Volgens de sct bestaat de kern van de borderlineproblematiek uit de alternerende aanwezigheid van vijf verschillende modi: vier disfunctionele modi en één functionele modus: 'de gezonde volwassene'. Elke modus wordt in essentie gekarakteriseerd door een complex van specifieke denkpatronen die betrekking hebben op dat wat de patiënt ervaart in interactie met anderen. Deze denkpatronen genereren bepaalde emoties en gedragingen die zo typisch zijn voor de borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Voor de psychotherapeut die gewoon is om met patiënten te werken zijn deze vijf modi erg herkenbaar; evenals het feit dat de patiënt de werkelijkheid alternerend door deze vijf 'brillen' bekijkt. Volgens mij is het bij de - vaak suggestibele - patiënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis echter niet geïndiceerd om, zoals in de sct wordt voorgeschreven, met de patiënt te bespreken hoe deze van de ene modus in de andere overgaat en deze modi zelfs een naam te geven. Deze groep van patiënten heeft een erg weinig geïntegreerd zelfgevoel zodat deze manier van werken volgens mij in bepaalde gevallen een iatrogeen effect kan hebben. De auteurs beschrijven vervolgens een aantal herkenbare valkuilen waarop elke psychotherapeut alert dient te zijn wanneer de patiënt met hem interageert vanuit een bepaalde modus. Er worden belangrijke adviezen gegeven met betrekking tot de houding die de therapeut in dergelijke situaties dient aan te nemen. Het grootste deel van het boek bestaat uit de beschrijving van een aantal technieken die aangewend dienen te worden om verandering te kunnen brengen in deze disfunctionele kerncognities. Deze kerncognities zijn bij patiënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis inderdaad moeilijk rechtstreeks te bereiken zodat de beschreven technieken voor de psychotherapeut zeker inspirerend kunnen werken. Ook hier valt op dat er niet wordt stilgestaan bij de indicatiestelling, wat voor de experiëntiële technieken geen overbodige luxe is. Maar de hamvraag blijft of de borderlinepersoonlijkheidsstoornis in essentie een 'denkstoornis' is en niet een emotieregulatiestoornis zoals Marsha Linehan (2002) poneert. Beide modellen zijn beschrijvend van aard, weinig gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en bijgevolg moeilijk falsifieerbaar. Mijn ervaring is dat het aanreiken van vaardigheden om te leren omgaan met de intense emoties, voor deze patiënten een noodzakelijke voorwaarde is, opdat de typische kerncognities eventueel bewerkt zouden kunnen worden via de technieken uit de sct.
K. de Cuyper