Tijd en tijdsbesef in de kortdurende psychoanalytische psychotherapie
Het Nederlandse psychotherapiebedrijf herstelt moeizaam van de beperkingen die zijn opgelegd aan het aantal gefinancierde psychotherapiesessies. Voor de psychoanalytische behandelingen lijkt het nogal mee te vallen: iedere Nederlander kan een psychoanalytische behandeling nagenoeg geheel betaald krijgen als ze geïndiceerd wordt door een psychoanalytisch instituut. De ziektekostenverzekeraar ondervindt tot zijn genoegen dat mensen die een analyse ondergaan, minder medische hulp vragen dan gemiddeld. Lange therapieën zijn blijkbaar niet het duurst. De heersende psychoanalytische visie is dat er in ons diepste wezen geen tijd bestaat. Recente analytische auteurs (lees Stadter & Scharff 2005) beschouwen het onbewuste echter niet als zo 'tijdloos': het zou een ingeboren tijdsgevoel bevatten dat, zowel bij individuen als groepen, vorm geeft aan de levenscyclus. Deze gedachte vond ik in dit boekje niet terug! Twee bijdragen hebben me zeer geboeid. Volgens Van Tongeren (het tweede hoofdstuk) bestaat de tijd grotendeels uit wat niet is: het verleden is de tijd die was, de toekomst de tijd die zal zijn en over het heden kan je moeilijk spreken, want alles wat je erover zegt is al weer voorbij of moet nog komen. De tijd is een existentiële categorie en te begrijpen als spiegelbeeldige omkering van ons verlangen. Kierkegaard beschouwt 'afwezigheid' als de kern van ons ongelukkig zijn. De mens kan afwezig zijn door in het verleden of in de toekomst te leven. Een meer extreme vorm van ongelukkig zijn is de melancholie: de toekomst ligt in het verleden en het verleden in de toekomst. Er kan vanuit de ethiek een antwoord gegeven worden op ons 'lijden aan het verstrijken van de tijd'; we kunnen meer langs lijnen van geleidelijkheid gaan en door oefening leren meer 'bij de tijd' te zijn. De ethiek verschijnt dan als een therapie van het verlangen. In het zeer lezenswaardige vijfde hoofdstuk verwijst Bögels naar een aantal klinische fenomenen, zoals het waiting syndrome (de patiënt die het nodig heeft om de ander telkens te laten wachten), het verknoeien van tijd, het vampiercomplex, het gevoel in een dode tijd te leven (bv. de tweede generatie Holocaustslachtoffers), het tijdloze als bestanddeel van de regressie, de Nachträglichkeit en het kinderlijke ongeduld. Interessant is haar ironische relativering van 'de wetenschappelijk relevante waarnemingen' in verband met babytijd en hoezeer onze visie op de vroege kindertijd gekleurd wordt door onze blik van jaloerse sibling. Ik las ook dat de psychoanalyse haar indicaties niet meer beperkt op grond van leeftijdscategorieën. Zowel baby's als oude mensen kunnen goed analyseerbaar zijn. Kortom, de studiedag van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalytische Psychotherapie in 2005 heeft een lezenswaardig boekje opgeleverd, bestemd voor het brede publiek.
M. Hebbrecht