Cognitive Therapy across the Lifespan. Evidence and Practice
Dit boek geeft een goed overzicht van de beschik-bare literatuur over cognitieve therapie en, nog belangrijker, het zet vraagtekens bij de evidence, toont lacunes in onze kennis en geeft waardevolle suggesties voor toekomstig onderzoek. Een belangrijke lacune in de kennis blijkt te zijn dat de effectiviteit van cognitieve therapie weliswaar op de meeste gebieden onomstreden is door goed kwantitatief onderzoek, maar dat de onderliggende cognitieve modellen nog niet of nauwelijks onderzocht zijn. Bij depressie blijkt de cognitieve therapie de best onderzochte therapievorm te zijn. Qua effectiviteit blijkt deze overigens niet superieur te zijn aan interpersoonlijke therapie of psychodynamische therapie. De auteurs bepleiten onder meer onderzoek naar het effect van de competentie van de therapeut. Dit kan een belangrijke bijdrage zijn aan het scholen van toekomstige therapeuten en maakt onderzoekbaar wat nu gemakshalve wordt weggestopt onder de noemer 'non-specifieke factoren'. In een hoofdstuk over obsessies en compulsies wordt beschreven dat behandelonderzoeken overtuigend effecten van cognitieve interventies aantonen, zelfs zonder de aanwezigheid van expo-sure-elementen. Op dit gebied is overigens wel veel experimenteel onderzoek gaande naar de aannames van het cognitieve model zelf. Toekomstig onderzoek zal zich moeten richten op het meer efficiënt combineren van farmacotherapie en cognitieve therapie om de terugvalfrequentie die bij beide interventies nog erg hoog is, naar beneden te krijgen. Bij psychotische stoornissen is er inmiddels voldoende evidence voor de effectiviteit van cognitieve therapie. Een aanbeveling voor de toekomst is onderzoek naar de effecten van het sociale stigma op het cognitieve functioneren. Dit onderzoek zou kunnen leiden tot interventies die de cognitieve achteruitgang in ieder geval deels kunnen tegengaan. Vele andere toepassingen van cognitieve therapie worden onder de loep genomen, zoals angst-, eet-, verslavings- en persoonlijkheidsstoornissen, en ook de 'cognitieve therapie van het zelf'. Tevens zijn drie hoofdstukken gewijd aan kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen. Niet alle keuzes waren voor mij te volgen. In het enige hoofdstuk over persoonlijkheidsstoornissen werd gekozen voor de narcistische persoonlijkheidsstoornis, waar de borderline persoonlijkheidsstoornis wellicht een meer logische keuze zou zijn. Ook is het mij niet geheel duidelijk waarom er twee overlap-pende hoofdstukken over obsessies en compulsies zijn. Al met al is dit boek een geslaagde bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de cognitieve therapie en valt het aan te bevelen voor diegenen die zicht willen hebben op de stand van zaken van het huidige onderzoek. Voor mensen die tevens naar een boek zoeken dat hen helpt in de praktijk is het minder geschikt. Gelukkig is er voor dat doel een uitstekend Nederlandstalig leerboek (Bögels & Van Oppen 1999).
I.P.M. Keet