Twee ambachten
De meesten onder u zullen bekend zijn met het werk van dichter Rutger Kopland. Dichten is echter niet zijn enige ambacht. Als psychiater is hij beter bekend als R.H. van den Hoofdakker. Tot voor kort was hij hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij werkte als onderzoeker en behandelaar op het gebied van de biologische psychiatrie, en schreef regelmatig over zijn vak. Psychiater en dichter: een combinatie die velen de vraag ontlokt naar het verband tussen deze twee professies, vaak met naïeve en romantische vooronderstellingen. Zelf is de auteur van dit boek daar heel duidelijk in: psychiatrie en poëzie zijn heel verschillende ambachten, met verschillende doelen en verschillende werkwijzen. In het boek Twee Ambachten probeert hij deze terugkerende vraag te beantwoorden door te beschrijven wat volgens hem de psychiatrie 'is', en wat de poëzie 'is'.
Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel, 'Over Psychiatrie', bevat een verzameling van een zevental lezingen die Van den Hoofdakker in de afgelopen jaren bij diverse gelegenheden en voor een divers publiek heeft gehouden, met als kernonderwerp zijn visie op het vak in verleden en heden. Terugkerend thema is de opkomst en ont-wikkeling van de biologische psychiatrie. Wie echter de zoveelste lofzang op de 'harde wetenschap' verwacht, komt bedrogen uit. Van den Hoofdakker laat op een genuanceerde, soms kritische wijze niet alleen de verworvenheden, maar juist ook de beperkingen van de biologische psychiatrie zien. Hij waarschuwt voor 'biologische simplificaties', waarbij de mens met een psychische stoornis als een defecte speelgoedauto wordt beschouwd: steek de juiste sleutel weer in het juiste slot (lees: het juiste molecuul op de juiste receptor) en hij doet het weer. Al heeft deze gedachtegang vooral binnen de psychofarmacologie terechte successen opgeleverd, het gevaar bestaat dat de individuele interactie met de omgeving als ziekmakende of juist helende factor vrijwel wordt genegeerd. Juist omdat hij zelf de biologische psychiatrie vertegenwoordigt, is Van den Hoofdakkers pleidooi voor meer samenhang en samenwerking tussen de biologische, psychologische en sociologische disci-plines binnen de psychiatrie zeer waardevol. In het tweede deel, 'Over Poëzie', is de psychiatrie inderdaad ver te zoeken. Het leest heel anders, maar is daarom beslist niet minder boeiend. Het bestaat uit 10 korte hoofdstukken, waaronder dagboekfragmenten, brieven, lezingen en literaire essays. Op beschouwende wijze verhaalt Kopland over het ontstaan van enkele van zijn gedichten. Hij neemt de lezer als het ware mee naar zijn atelier, waarbij we getuige kunnen zijn van de dichters overwegingen, zijn gevoel over de essentie van het gedicht en het proces van zoeken, wegstrepen en schaven totdat de woorden precies een gevoel overbrengen: 'ja, zo is het!' Kopland neemt niet alleen eigen werk onder de loep, hij bespreekt ook - vanuit persoonlijk perspectief - werk van andere dichters, zoals Achterberg en Nijhoff. En hij laat zien hoe ook andere kunstvormen, zoals architectuur en beeldende kunst, kunnen inspireren tot het maken van gedichten, zoals de aangrijpende serie 'afdaling op klaarlichte dag', geënt op gelijknamig werk van de schilder Co Westerik (inclusief afbeeldingen). De amateur-dichters onder ons kunnen hun voordeel doen met het hoofdstuk 'De elf geboden' (voor succesvol schrijverschap). En in het elfde gebod - 'Beschik over empathie' - komen dan toch de psychiatrie en de poëzie even bij elkaar. Want zonder het vermogen om je in te beelden in wat de ander denkt en voelt, blijft het bevrijdende gevoel van herkenning ('ja, zo is het!') uit. Dit geldt zowel in de relatie tussen arts en patiënt als in die tussen dichter en lezer. Maar de dichter wil nog meer. 'Hij wil een 'ik' op het papier die hem beter begrijpt dan hijzelf. Een gedicht vraagt aan de dichter: is dit het wat je bedoelde zonder dat je het wist? En als het een echt gedicht is, zegt de dichter: 'yes, that's it!'. Twee Ambachten is een prachtig boek voor iedereen die van gedichten houdt, en van die van Rutger Kopland in het bijzonder. En alleen al vanwege Koplands uitvoerige beschouwing over het begrip empathie, dat in beide delen een plek krijgt, is dit boek bovendien een aanrader voor psychiaters, psychologen en aanverwante vakgenoten. En wilt u nog weten wat er wel of juist niet bijzonder is aan kunst van psychiatrische patiënten? Lees dan het ontnuchterende laatste hoofdstuk van het eerste deel.
J.W. Hop, P.N. van Harten