Bestaan dingen alleen als men ze ziet? Historische, fenomenologisch-psychiatrische en metapsychologische reflecties inzake de waarneming, verbeelding en het hallucineren
Of men nu de leerboeken uit het begin of uit het einde van de twintigste eeuw doorneemt, de symptomen die gebruikt worden om psychiatrische stoornissen te beschrijven zijn weinig veranderd. Wel staat voortdurend ter discussie hoe de symptomen geclusterd moeten worden om tot beschrijvingen van psychiatrische stoornissen te komen.
Echter, de psychiatrische symptomen op zich worden beschouwd als betrekkelijk onproblematisch vast te stellen uitingen van een veronderstelde stoornis. Deze symptomen zijn de onveranderlijke bouwstenen die iedere generatie psychiaters gebruikt voor de uitbouw of de renovatie van het diagnostische bouwwerk.
Hoe vanzelfsprekend symptomen worden gebruikt, blijkt wel uit de terloopse wijze waarop ze geleerd worden tijdens de opleiding. Dit staat in scherp contrast met de negentiende eeuw, toen de psychiatrie zich als een zelfstandige wetenschap ontwikkelde door een taal te ontwerpen waarmee abnormale of afwijkende gedragingen op systematische wijze benoemd en geclassificeerd konden worden. Uit dit boek over hallucinaties blijkt dat deze onderneming doortrokken was van tal van theoretische overwegingen en filosofische concepten.
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel bespreekt de auteur de filosofische concepten achter de discussie of hallucinaties het gevolg zijn van stoornissen van de waarneming dan wel van de voorstelling. Hierbij gaat het om de controverse tussen de materialistische opvatting dat hallucinaties opgevat kunnen worden als sensaties van foutieve origine en de op het idealisme gestoelde zienswijze dat hallucinaties voorstellingen zijn die door een deficiënte mentale procedure tot waarnemingen worden gepromoveerd. De schrijver bespreekt hoe deze op de strakke cartesiaanse 'res extensa' en 'res cogitans' berustende controverse door de fenomenologie werd overwonnen. Het wordt aannemelijk gemaakt dat het voor een beter begrip van het hallucineren een zinloze onderneming is om hallucinaties als een geïsoleerd en op zichzelf staand symptoom te beschouwen zonder daarbij aandacht te besteden aan de belevingswijze van de hallucinant. Dit leidt tot de vraag hoe de hallucinerende mens ertoe komt om een strikt eigen wereld te hebben in het referentiekader van de gemeenschappelijke wereld.
In het tweede deel wordt de ontzagwekkende realiteit en aanwezigheid besproken die gehallucineerde objecten voor psychotische patiënten kunnen hebben. De werkelijkheidsbeleving is echter gedestructureerd, waardoor er sprake is van een 'realität ohne wirklichkeit '.
In het derde deel worden de waarnemingsvarianten besproken die zich voordoen binnen het spectrum van wat nog normale waarnemingen zijn, of die zich afspelen op het raakvlak van normaliteit en abnormaliteit, maar zich onderscheiden van de hallucinatoire beleving van een psychotische patiënt. Hierbij komen onder meer de waarnemingsbelevingen bij de mystieke extase, de begoochelende verbeelding, en de spontane hallucinaties bij meditatie aan bod, en ook het zien van de dingen binnen de creatieve verbeelding van dichters en schrijvers.
Wat betreft de leesbaarheid van het boek: voor een Noord-Nederlander met een Angelsaksische oriëntatie is het taalgebruik nogal barok; de Europese continentale filosofische beschouwingen niet altijd helder en bondig; en zijn de lange onvertaalde Franse passages niet gemakkelijk te lezen. Daarmee is echter alleen gezegd dat de kennismaking met dit boek een inspanning vergt waarvoor men zich na afloop overigens wel rijkelijk beloond voelt.
P. Eikelenboom