De weg kwijt. De zorgelijke staat van de euthanasiewet
De twee inleidende teksten zijn al een schot in de roos. Anne-Mei The, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, houdt een warm pleidooi om bij dementie naar zinvolle alternatieven te blijven zoeken. Jim van Os, hoogleraar aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht, schetst het wel, maar vooral het wee van de Nederlandse ggz-organisatie. Zijn hypothese is dat de vraag naar euthanasie hiermee verband houdt, dit in samenhang met de druk van meetbaarheid en maakbaarheid.
De hoofdstukken zijn in feite losse artikelen die Chabot eerder geschreven heeft en nu in dit boek verwerkt heeft. Het eerste hoofdstuk, ‘Dood nooit een weerloze die het niet beseft’, verscheen eerder als opiniestuk in de Volkskrant (21 januari 2017) en bevat zijn principiële stelling om als artsen collectief de morele grens te bewaken. Zodat iemand die niet meer kan beseffen dat hij of zij een injectie krijgt om zijn of haar leven te beëindigen, deze inderdaad ook niet wordt toegediend.
‘Klaar met leven? Help uzelf’ is geschreven vanuit zijn dissertatie (2007) over euthanasie. Te onthouden, ten eerste, dat zelfeuthanasie al gebeurt. Ten tweede, als de arts euthanasie niet goedkeurt, hij of zij de patiënt op de mogelijkheid van zelfeuthanasie kan wijzen.
In ‘De euthanasiegeest is uit de fles’ vat Chabot zijn argumenten samen om deze stelling te staven: uitholling van de zorg en uitholling van de euthanasiewet zelf… Maar vooral zijn vaststelling dat de behandelrelatie – essentieel om verandering mogelijk te maken – niet is ingerekend in het advies over al dan niet euthanasie slaat de spijker op de kop.
Een lezersreactie op een artikel van de auteur is niet zomaar een tussendoortje, het is adembenemend.
‘In aanvaring met Jacob Kohnstamm’ handelt over de vraag of euthanasie bij personen met dementie (al of niet) heimelijk doden van de persoon in kwestie is.
‘Ook de knmg en het Openbaar Ministerie blazen het zelfbeschikkingsvuurtje aan’. De titel spreekt voor zich, versterkt door zijn vaststelling: ‘Het strafrecht is tandeloos bij de euthanasiewet’.
‘De toetsingscommissie teert in op haar geloofwaardigheid’ is het meest diepgaande hoofdstuk van dit boek. Het beschrijft ‘de dood als verleider’: ‘in de samenleving bestaat onder het oppervlak een reservoir aan doodsverlangens’. Daar speelt volgens Chabot de euthanasiewet handig (!) op in en zowel patiënt als arts vindt het gepaste ‘euthanasiejargon’ om dit doodsverlangen te realiseren.
Wat is de verdienste van dit boek? Het toont zonder meer hoe een wet in zijn interpretatie en uitvoering geperverteerd kan worden. Chabot argumenteert dit met passie en overtuiging. Gedurfd, maar sterk van hem.
M. Calmeyn, psychiater, Loppem