Praktijkboek resourcegroepen. Herstellen doe je samen
Het Praktijkboek resourcegroepen heeft als doel om hulpverleners te helpen resourcegroepen op te zetten binnen de Nederlandse ggz. Een resourcegroep bestaat uit de mensen die voor een patiënt het belangrijkst zijn op het pad naar persoonlijk herstel. Dit kunnen zijn familie, naasten, buren, en ook hulpverleners van bijvoorbeeld de gemeente, woonbegeleiding, en ggz.
Het centrale idee is dat het meerwaarde heeft als de patiënt deze mensen bij elkaar brengt, omdat ze als collectief nog meer kunnen bieden dan ieder voor zich. Dit is een aantrekkelijk idee, dat goed lijkt te passen bij meer zelfregie en bij de participatiemaatschappij. In oorsprong maakte het deel uit van de integrated care van Ian Falloon van zo’n 30 jaar geleden. In Zweden heeft men dit aspect van zijn aanpak toegevoegd aan assertive community treatment(act)-teams onder de naam ‘resource group act’ of ract.
In Nederland is in de tussentijd flexibele act (fact) ontwikkeld, waarbij er al veel aandacht is voor het betrekken van naasten. De vraag is nu wat ract kan toevoegen aan fact. Dat vraagt om een zorgvuldige inpassing van de methode in de Nederlandse situatie, en daar wringt de schoen in dit boek.
De methode lijkt integraal over te zijn genomen zonder dat er aanpassing is overwogen of uitgeprobeerd. Aanleidingen voor kritische vragen zijn er genoeg, bijvoorbeeld over het resourcegroepplan, dat zowel het behandelplan als het signaleringsplan zou moeten vervangen: is dat echt nodig? Of over de voorbereidende 1 op 1-gesprekken van de hulpverlener met alle groepsleden: zijn die niet vooral zinvol als mensen bedenkingen hebben om mee te doen?
De rol van de hulpverlener is ook nog onvoldoende uitgewerkt in dit boek. Zo is het aan de ene kant de bedoeling dat de patiënt zo veel mogelijk de regie heeft, zowel als voorzitter als wat betreft de inhoud. Aan de andere kant staat in het boek meermalen dat de hulpverlener moet zorgen dat de expressed emotions (ee) in de groep zo laag mogelijk zijn. Hier lijkt het begrip ee zonder enige onderbouwing te zijn geëxtrapoleerd van een risicofactor voor terugval naar de setting van een resourcegroep. Mogen de groepsleden misschien ook even pittig een conflict uitpraten om er samen sterker uit te komen?
Een oppervlakkige poging tot aanpassing aan de Nederlandse situatie lijkt dat de auteurs in hoofdstuk 11 maar liefst elf bestaande methodes benoemen die in of naast een resourcegroep gebruikt zouden kunnen worden. Rijp en groen door elkaar, van triadekaart tot fotovoice, en de auteurs geven geen enkele richting wat en hoe te kiezen. Dat is des te opmerkelijker als in hoofdstuk 13 blijkt dat er conform de resourcegroepmethode ook nog negen vaardigheidstrainingen zijn te geven aan de gehele resourcegroep, waarvan alleen de training psycho-educatie al uit 9 sessies van 2 uur blijkt te bestaan.
Samenvattend: dit praktijkboek bevat teleurstellend weinig concrete uitwerking van de praktijk. Het wachten is op de volgende editie met daarin de weerslag van een paar jaar met de voeten in de modder.
H. Gijsman, psychiater, Nijmegen