Neurobiology of Addiction
Vers van de pers ligt een geurend, groot en rijkelijk uitgegeven boek voor me. Prima kwaliteit papier, mooie illustraties en een titel die je het gevoel geeft 'nu ga ik het allemaal te weten komen … en misschien nog begrijpen ook'. Het is een feestelijk gevoel vol verwachting en zo hoort het ook bij dit boek. Beide auteurs zijn op dit moment in de emeritaatfase van hun carrière en het boek is de bundeling van het levenswerk van deze twee uitmuntende onderzoekers die hun rijke loopbaan gewijd hebben aan het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar de biologische aspecten van verslavingsprocessen. Koob en Le Moal vormen een legendarische onderzoekstandem, die, hoewel Koob al geruime tijd weer in de vs werkzaam is (La Jolla), nog steeds geassocieerd wordt met het onderzoekscentrum van Le Moal in het centrum van de wijnwereld, Bordeaux, Frankrijk. Het aantal publicaties van deze groep onderzoekers is ontelbaar en samen ontwikkelden ze een biologisch verslavingsmodel dat ze door de jaren heen hebben verfijnd. Toch is een situering van dit werk nuttig vooraleer men als (klinisch) psychiater besluit deze literatuuruitdaging aan te gaan. Binnen de theorievorming over verslavingsprocessen bestaan er, ruwweg, twee hoofdrichtingen. Enerzijds is er het onderzoek dat zich richt op het identificeren van kwetsbaarheidfactoren (biologisch, psychisch, sociaal) die kunnen verklaren waarom bepaalde individuen een afhankelijkheid ontwikkelen en anderen niet. Dit is het soort onderzoek dat meestal binnen (humane) klinische populaties wordt gedaan en waar we als psychiaters het meest frequent mee in aanraking komen. Daarnaast is er een onderzoekslijn die de effecten van het gebruik van middelen centraal stelt en ervan uitgaat dat een verslavingsproces voortvloeit uit het (acute en) chronische gebruik van middelen. Een uitgebreide traditie van dieronderzoek ligt aan de basis van deze modellen. Het onderzoeksterrein van Koob en Le Moal beweegt zich binnen deze laatste invalshoek. Hun fundamentele onderzoeksvraag is welke neurofarmacologische en neuroadaptieve mechanismen een rol spelen bij de transitie van 'sociaal gecontroleerd' gebruik naar 'het verlies van controle' dat kenmerkend is voor een verslavingsproces. Binnen hun dieronderzoek exploreren ze hiervoor de processen die optreden als gevolg van chronisch gebruik van middelen. Ze gaan de effecten na op verschillende biologische niveaus: neurocircuits (waarbij veel aandacht voor de 'extended amygdala-structuren'), cellulair niveau (o.m. synaptische plasticiteit) en moleculair niveau (o.m. veranderingen in 'secondary messenger-systemen' en transcriptiefactoren). Deze onderverdeling wordt systematisch aangehouden als de auteurs de belangrijkste biologische onderzoeksbevindingen presenteren in de hoofdstukken over alcohol, stimulantia, opiaten, nicotine en cannabinoïden. Centraal en baanbrekend in hun onderzoeksterrein en theorievorming is de aandacht voor de biologische aspecten van 'end stage addiction' waarbij ze een belangrijke rol toekennen aan de verstoring van de cerebrale biologische stressfactoren (o.m. corticotrophin-releasing factor, neuropeptide Y, dynorfine). Niet meer het dopaminerg gemedieerde beloningssysteem, maar een verstoring van deze stresssystemen vormt het centrale biologische kenmerk van het finale stadium van verslaving. Het boek biedt een rijkdom aan - biologische - onderzoeksinformatie, doorgaans vanuit dieronderzoek en het is zo opgebouwd dat het een wetenschappelijke en historische achtergrond vormt die op een logische wijze uitloopt in de uiteindelijke theorievorming, uitgewerkt in de laatste hoofdstukken Wat vindt je niet in dit werk? Lezers die zoeken naar informatie over de biologische factoren zoals die uit menselijk onderzoek bekend zijn, zullen niet echt aan hun trekken komen. Het enige hoofdstuk dat zich specifiek richt op menselijk onderzoek en een stand van zaken weergeeft van de beeldvormende onderzoeken bij verslaving is meteen ook het zwakste van het boek. Andere aspecten, zoals onderzoek naar biologische factoren die een rol spelen bij persoonlijkheidsstoornissen of neurocognitieve stoornissen en hun relatie met verslavingsprocessen, worden niet besproken. Consequent met de titel wordt ook het psychologische kader nauwelijks aangeraakt. Typisch Frans misschien is dat het enige voorgestelde psychologische model het psychoanalytische denkkader is. Samenvattend concludeer ik dat de titel van het boek net iets meer suggereert dan het boek werkelijk biedt. Daarvoor is het te veel vanuit dieronderzoeksresultaten geschreven en te specifiek gericht op de theorieën van Koob & Le Moal zelf. Daar staat tegenover dat het boek een zeer compleet overzicht biedt van de fascinerende wereld van het (dier)laboratoriumonderzoek en tegelijkertijd op een wetenschappelijk correcte wijze de moeilijkheden schetst bij het extrapoleren van de bevindingen naar het (humaan) klinisch onderzoek en de dagelijkse behandelpraktijk. Bovenal zijn de ideeën van de auteurs ongemeen boeiend, actueel en invloedrijk binnen het huidig biologisch verslavingsonderzoek. Blijft de vraag voor wie dit toch wel taai om te lezen en dure boek geschikt is. Mij lijkt het onmisbaar voor de bibliotheek van elk biologisch georiënteerd verslavingsonderzoekscentrum. Ook de biologisch geïnspireerde verslavingspsychiater zal er een rijkdom aan ideeën in vinden. Voor de meer klinisch gerichte collega's is dit boek wellicht te uitgebreid. Zij kunnen misschien kennismaken met het gedachtegoed van Koob & Le Moal via de goede overzichtsartikelen die beide auteurs over hun werk publiceerden (Koob & Le Moal 1997, 2001; Koob e.a. 2004). Aan u de keuze. Ik was in ieder geval (wekenlang) geboeid door dit indrukwekkende werk.
G. Dom