Drugsgebruik en normalisatie ervan bij jongvolwassenen; monitor naar drugsgebruik
Achtergrond De beleving is dat we drugsgebruik steeds normaler gaan vinden en de aanname heerst dat het gebruik daardoor toeneemt. Het omgekeerde is echter ook mogelijk. Welke factoren spelen een rol bij drugsgebruik?
Doel Inzicht verwerven in zowel het drugsgebruik als het denken over drugsgebruik onder jongvolwassenen in de regio Oost-Brabant en gedragsdeterminanten daarvan, teneinde passende interventies in te kunnen zetten.
Methode In de periode oktober-december 2021 werd een vragenlijstonderzoek uitgevoerd onder 11.067 jongvolwassenen van 16-27 jaar in de regio Oost-Brabant.
Resultaten De helft van de jongvolwassenen die zelf nooit drugs hadden gebruikt, vond het normaal als anderen wel drugs gebruiken. Cannabis werd het meest normaal gevonden. Factoren die van invloed waren op de mate waarin drugs ‘normaal’ gevonden werden, waren eigen gebruik, soort drug en setting.
Conclusie Louter op basis van gebruikscijfers kunnen we niet stellen dat er sprake is van een normalisering van drugsgebruik. Dit hangt samen met het eigen gebruik, de soort drug en de setting. De onderzoeksresultaten bieden voldoende aanknopingspunten voor de toekomstige ontwikkeling van beleid, interventies en communicatiematerialen, gericht op versterking van het niet-gebruik en denormalisering van gebruik.
Drugsgebruik gaat gepaard met risico’s, zoals de kans op gezondheidsklachten op korte en lange termijn en verslaving.1 Naast de invloed op het individu heeft drugsgebruik ook veel maatschappelijke gevolgen. Denk bijvoorbeeld aan (huiselijk) geweld, overlast, verkeersongevallen en het dumpen van drugsafval.1,2 Uit recent literatuuronderzoek blijkt dat het drugsgebruik vooral hoog is onder jongvolwassenen en dan met name onder jongvolwassenen die uitgaan.3 Het drugsgebruik neemt in de tienerjaren toe met de leeftijd. De prevalentie xtc-gebruikers, cocaïne- en amfetaminegebruikers ligt in Nederland ruim boven het Europees gemiddelde.1
Gedragsdeterminanten van drugsgebruik
De belangrijkste gedragsdeterminanten die middelengebruik verklaren, zijn gedragsintentie, attitude, eigen effectiviteit, vaardigheden (zoals zelfregulatie) en persoonlijkheidskenmerken.3
Gedragsintentie is de mate waarin iemand van plan is om een gedrag uit te voeren.4 Volgens de theory of planned behaviour is de intentie tot een bepaald gedrag de sterkste voorspeller van het gedrag.5 Dit blijkt ook uit een onderzoek naar gebruik van xtc (methyleendioxymethylamfetamine) waarbij de intentie om te gebruiken de sterkste voorspeller van het gedrag is.6
Attitude is de houding van mensen tegenover een onderwerp. Een positieve attitude ten opzichte van drugs verhoogt de kans op middelengebruik en de frequentie van dit gebruik.7,8
Eigen effectiviteit staat voor de verwachting die mensen hebben over hun eigen vermogen om een bepaald gedrag te kunnen uitvoeren. Een hoge eigen effectiviteit heeft een positieve invloed op de preventie van middelengebruik.7-9
Zelfregulatie is de controle over gedrag en emoties, het onderdrukken van impulsen en het weerstaan van verleidingen.10 Een hoge mate van zelfregulatie zorgt ervoor dat jongeren minder geneigd zijn om in contact te komen met ‘drugs-gebruikende’ leeftijdsgenoten.9
Tot slot spelen ook persoonlijkheidskenmerken een belangrijke rol bij het begrijpen van middelengebruik. Persoonlijkheidskenmerken die samenhangen met een verhoogd risico op problematisch middelengebruik zijn impulsiviteit, sterke behoefte aan sensatie zoeken, negatief denken en angstgevoeligheid.11
Normalisering
Het heersende imago van Nederland is dat het heel tolerant is tegenover drugs, dat drugsgebruik er normaal is en dat mensen ook redelijk open zijn over hun drugsgebruik. De aanname is dat door deze normalisering van drugs het gebruik toeneemt, evenals de problematiek die hiermee samenhangt, zoals criminaliteit, veiligheid, ondermijning en een toenemende zorgvraag. Het begrip ‘normalisering’ is echter een breed begrip en valt niet eenduidig te definiëren; er zijn verschillende opvattingen over de betekenis en definitie ervan. Oorspronkelijk werd het als wenselijke situatie geschetst om stigma te voorkomen en de toegang tot preventie eenvoudiger te maken.12 Tegenwoordig krijgt het begrip een meer negatieve lading als verklaring voor mogelijk toegenomen gebruik en maatschappelijke problemen rondom drugsgebruik , terwijl normalisering ook een gevolg kan zijn van toenemend drugsgebruik.13 Ook zijn de meningen verdeeld over het al dan niet plaatsvinden van normalisering van drugsgebruik. Puur op basis van het feitelijke gebruik lijkt in elk geval geen conclusie te kunnen worden getrokken.
Parker e.a. hebben vijf dimensies geformuleerd om de mate van normalisering te meten: toegang en beschikbaarheid, experimenteren, recent en regelmatig middelengebruik, sociale accommodatie van middelengebruik en culturele accommodatie van middelengebruik.12 Tegenwoordig wordt ook wel gesproken van ‘gedifferentieerde normalisering’.14,15 Het lijkt bijvoorbeeld aannemelijk dat bij bepaalde subgroepen jongvolwassenen, typen drugs, reden van gebruik, en settings waarin drugs worden gebruikt, normalisering meer plaatsvindt dan gemiddeld en dat het begrip dan ook niet te generaliseren is naar de algemene populatie jongvolwassenen.3
Monitoren van drugsgebruik
Om drugsgebruik te verminderen is het van belang om meer zicht te krijgen in zowel de feitelijke cijfers omtrent drugsgebruik als in gedragsdeterminanten van het huidige drugsgebruik. Op dit moment is de monitoring van gedragsdeterminanten van middelengebruik in Nederland nog niet optimaal. Voorts zijn er ook onvoldoende data beschikbaar over normalisering van drugsgebruik en ontbreekt kennis over de invloed van bepaalde factoren zoals geslacht, leeftijd, setting en type drugs op de mate van normalisering.
Met de SKIP-monitor (https://www.skipdietrip.nl/monitor/) is in Oost-Brabant recentelijk onderzoek uitgevoerd naar drugsgebruik onder jongvolwassenen van 16-27 jaar. De monitor is opgedeeld in de volgende inhoudelijke aspecten: 1. drugsgebruik, 2. factoren die invloed hebben op al dan niet drugsgebruik (gedragsdeterminanten) en 3. de norm voor drugsgebruik (inclusief verschillen tussen settings) die heerst onder jongvolwassen inwoners in deze regio.
Zowel de combinatie van deze verschillende aspecten in één monitor als de brede leeftijdspreiding van de deelnemers is uniek aan de SKIP-monitor. Door een determinantenanalyse op te nemen in de monitor is het mogelijk om interventies te ontwikkelen die specifiek deze gedragsdeterminanten beïnvloeden en kunnen leiden tot gedragsverandering. De monitor heeft een meerledig doel, namelijk het leveren van input voor de ontwikkeling en het bepalen van focus bij interventies om drugsgebruik te verminderen, het efficiënter inzetten van bestaande interventies, en het kunnen volgen van het verloop van (de)normalisatie op lange termijn.
Vraagstellingen
In de eerste meting van de SKIP-monitor stonden de volgende vraagstellingen centraal:
– Hoe ziet het drugsgebruik onder jongvolwassenen in de regio Oost-Brabant eruit?
– Wat zijn gedragsdeterminanten van drugsgebruik onder jongvolwassenen in deze regio?
– Hoe normaal vinden jongvolwassenen in deze regio het gebruik van drugs en welke factoren zijn hierop van invloed?
– Welke aanknopingspunten voor het inzetten van toekomstige interventies voor gedragsverandering volgen uit de monitorresultaten?
Methode
Monitor
De ontwikkeling van de monitor werd gestart met een inventarisatie van bestaande monitors, vragenlijsten, beschikbare resultaten en kennis over de doelgroep, het (problematisch) drugsgebruik, gedragsdeterminanten van drugsgebruik, normen aangaande drugsgebruik, gevolgen ervan en methodieken. Al deze informatie werd gebundeld in een literatuuronderzoek.3 Vervolgens werd de digitale vragenlijst die hieruit naar voren kwam, voorgelegd aan verschillende vertegenwoordigers van de stuurgroep van het project, de GGD, Novadic-Kentron, Trimbos-instituut, de Radboud Universiteit en het ‘euPrevent Social Norms Approach’-project. Dit leidde tot een breed gedragen monitor.
Met de monitor werd informatie uitgevraagd over drugsgebruik, normalisatie van drugsgebruik en gedragsdeterminanten van zowel drugsgebruik als normalisatie ervan. De monitor bestond uit 76 vragen. De dataverzameling liep van oktober tot en met december 2021.
Doelgroep en werving
De monitor was gericht op alle 16-27-jarige inwoners van de 32 gemeenten in Oost-Brabant. De werving van jongvolwassenen werd uitgezet op drie hoofdlijnen. Ten eerste voerde een extern communicatiebureau een socialemediacampagne uit. Daarnaast werd vanuit het project een campagnebus beschikbaar gesteld waarmee preventiewerkers van Novadic-Kentron op meerdere locaties in Oost-Brabant stonden om jongvolwassenen enthousiast te maken voor deelname. Tot slot werden deelnemende gemeenten, met een e-mail met informatie over de monitor en een toolkit, verzocht om op genoemde wervingsmethoden aan te haken. Aanvullend werden berichten aan de gemeente ter beschikking gesteld die de gemeente kon doorsturen naar relevante netwerkpartners. Ook werden gemeenten elke 2 weken op de hoogte gehouden met een nieuwsbrief.
De vragenlijst werd vervolgens op verschillende manieren uitgezet bij de doelgroep. Jongvolwassenen werd gevraagd de vragenlijst in te vullen via het jongerenwerk, scholen, verenigingen en andere organisaties. Er werden berichten verspreid via WhatsApp en sociale media en er was op lokaal niveau aandacht vanuit de reguliere media. Daarnaast waren er gemeenten die de uitnodiging per post verstuurden naar het huisadres.
Analyses
Allereerst pasten we beschrijvende statistiek toe voor het in kaart brengen van alle variabelen. Om de representativiteit van de respondentengroep te optimaliseren, corrigeerden we voor leeftijd en geslacht aan de hand van weegfactoren gebaseerd op de werkelijke verdeling binnen de afzonderlijke gemeenten. Op overige kenmerken kon niet gewogen worden door ontbrekende accurate populatiegegevens. Omdat jongvolwassenen die zelf wel eens drugs gebruiken het gebruik van anderen ook eerder normaal vinden, maakten we bij analyses aangaande de mening over drugsgebruik onderscheid tussen de groep die het laatste jaar geen drugs gebruikte en de groep die het laatste jaar wel drugs had gebruikt.
Om te kijken welke achtergrondkenmerken samenhingen met het gebruik van middelen (afhankelijke variabele), voerden we een logistische regressieanalyse uit met de volgende kenmerken als onafhankelijke variabelen: geslacht, leeftijd, woonsituatie, werksituatie en opleiding. Identieke analyses werden uitgevoerd voor zowel het nagaan van gedragsdeterminanten die samenhingen met (intentie tot) drugsgebruik als het al dan niet normaal vinden van drugsgebruik. SPSS-versie 28 werd gebruikt om de analyses te verrichten. Een p-waarde van 0,05 of kleiner werd als statistisch significant beschouwd.
Resultaten
Onderzoekspopulatie
In totaal vulden 11.067 jongvolwassenen uit Oost-Brabant de vragenlijst in. Dit betrof 5% van alle jongvolwassenen in de leeftijd van 16-27 jaar in Oost-Brabant. Meer dan de helft van de respondenten (57%) werd per brief uitgenodigd door zijn of haar gemeente. Een op de vijf deelnemers had de vragenlijst ingevuld naar aanleiding van de socialemediacampagne en 10% was via school in contact gekomen met de vragenlijst. In tabel 1 staan de belangrijkste sociaal-demografische en achtergrondkenmerken van de onderzoekspopulatie beschreven.
Tabel 1. Kenmerken onderzoekspopulatie (n = 11.067)
Leeftijd in jaren (gem.) |
20,6 |
Geslacht Man Vrouw Anders |
52% 47% 1% |
Woonsituatie Bij ouders/verzorgers Met partner (en evt. kinderen) Studentenhuis of andere huisgenoten Alleenstaand Anders |
60% 17% 14% 9% 1% |
Opleiding Voortgezet onderwijs Mbo Hbo/universiteit |
18% 28% 53% |
Vrijetijdsbesteding afgelopen jaar (meerdere antwoorden mogelijk) Tijd doorbrengen met vrienden (ten minste maandelijks) Regelmatig aanwezig bij club of vereniging (sport of andere activiteiten) Uitgaan (wekelijks of vaker) Gamen (ten minste een paar keer tot maandelijks) |
93% 69% 30% 60% |
Drugsgebruik
Cannabis werd het vaakst recent (laatste maand) gebruikt door jongvolwassenen (24%), gevolgd door xtc (12%) en tripmiddelen zoals lsd, paddo’s, 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine (2C-B) en ketamine (8%). Maar jongvolwassenen hadden ook recent NPS (nieuwe psychoactieve stoffen, 7%) en cocaïne (6%) gebruikt. Tabel 2 vermeldt de belangrijkste cijfers over het gebruik van drugs. Voor bijna alle drugs gold dat meer mannen dan vrouwen ze gebruikten. Cannabis werd recent het meest gebruikt door 18-22-jarigen. Het recent gebruik van cocaïne nam toe met de leeftijd en was het hoogst bij 23-27-jarigen. Daarnaast werden xtc, tripmiddelen, amfetamine en NPS recent het meest gebruikt door jongvolwassenen van 18 jaar en ouder. Het recent gebruik van cannabis en cocaïne was het laagst bij jongvolwassenen met havo/vwo. Xtc werd recent het meest gebruikt door jongvolwassenen op hbo/universiteit.
Tabel 2. Drugsgebruik totale groep
Nooit-gebruikers |
Laatste jaar |
Laatste maand |
|
Cannabis |
39% |
43% |
24% |
Xtc |
61% |
29% |
12% |
Tripmiddelen |
68% |
23% |
8% |
Lsd |
94% |
3% |
0,5% |
Paddo’s |
79% |
10% |
1% |
2C-B (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine) |
83% |
10% |
1% |
Ketamine |
78% |
15% |
6% |
Lachgas |
66% |
11% |
2% |
Cocaïne |
77% |
15% |
6% |
Amfetamine |
82% |
8% |
3% |
GHB/GBL (gamma-hydroxyboterzuur/gamma-butyrolacton) |
94% |
2% |
0,8% |
Nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) |
82% |
13% |
7% |
De drugs werden op verschillende locaties gebruikt: vooral thuis met vrienden of bij vrienden thuis (cannabis 37%, tripmiddelen 19%), op festivals (xtc 17%), buiten op straat (cannabis 17%) en alleen thuis (cannabis 13%). Cocaïne en lachgas werden vooral thuis met vrienden of bij vrienden thuis gebruikt (7%). Deze drugs werden samen met tripmiddelen ook genoemd bij huisfeesten (5-9%). Op festivals werden naast xtc in beperktere mate cocaïne, cannabis en tripmiddelen genoemd (6-7%). Cocaïne werd specifiek genoemd in club/discotheek en café (5% en 6%).
Wat opviel, was dat jongvolwassenen die het laatste jaar drugs hadden gebruikt meer buiten hingen, vaker op stap gingen en veel tijd doorbrachten met vrienden vergeleken met de groep die geen drugs gebruikte. Jongvolwassenen die het laatste jaar geen drugs hadden gebruikt, hadden meer hobby’s thuis (ten opzichte van gebruikers van cannabis, xtc en tripmiddelen), gingen regelmatig naar een club of vereniging (ten opzichte van cannabisgebruikers) of gameden meer (ten opzichte van xtc-gebruikers). In vergelijking met niet-gebruikers gingen drugsgebruikers (laatste jaar) vaker naar huisfeesten, een café, festivals, een club of discotheek.
Gedragsdeterminanten van drugsgebruik
Attitude
Jongvolwassenen hadden het vaakst een positieve attitude tegenover cannabis (59%), xtc (34%) en tripmiddelen (24%). Een kleiner deel (10-11%) had een positieve attitude tegenover andere drugs, zoals lachgas, amfetamine, cocaïne en NPS. Deze positieve attitude hing duidelijk samen met het gebruik van drugs: jongvolwassenen die nooit drugs hadden gebruikt, hadden een minder positieve attitude hiertegenover (p < 0,05). Van deze groep had 21% een positieve attitude tegenover cannabis in vergelijking met 78% van de jongvolwassenen die ooit drugs gebruikt hadden. Bij alle andere drugs had slechts een klein gedeelte van de jongvolwassenen die nooit gebruikt hadden een positieve attitude (≤ 4%).
Sociale invloed
De meerderheid (58%) van de jongvolwassenen in Oost-Brabant gaf aan te praten met ouders of verzorgers over drugsgebruik en 38% had (ooit) afspraken over drugsgebruik gemaakt. De mate waarin ze afspraken hadden met ouders nam af naarmate ze ouder werden. We vonden geen statistisch significant verschil voor het al dan niet praten en afspraken maken met ouders tussen gebruikers en niet-gebruikers. Wat jongvolwassenen dachten dat ouders/verzorgers vonden van cannabis- of xtc-gebruik verschilde tussen gebruikers (laatste jaar) en niet-gebruikers: jongvolwassenen die het laatste jaar cannabis hadden gebruikt, gaven minder vaak aan dat zij verwachtten dat hun ouders het gebruik van cannabis (helemaal) niet oké vonden (37%) dan jongvolwassenen die het laatste jaar geen cannabis hadden gebruikt (75%). Dit gold ook voor xtc-gebruikers (laatste jaar): de verwachting was dat 64% van de ouders het niet oké vond, 22% neutraal was en 14% het gebruik van xtc oké vond. Bijna alle jongvolwassenen (93%) die het laatste jaar geen xtc hadden gebruikt, verwachtten dat hun ouders het niet oké vonden als ze xtc gebruikten.
Wat jongvolwassenen dachten dat vrienden vonden, verschilde tussen gebruikers (laatste jaar) en niet-gebruikers. Als jongvolwassenen zelf cannabis of xtc gebruikt hadden het laatste jaar verwachtte het overgrote deel (87-91%) dat de eigen vrienden het gebruik van deze specifieke drug oké zouden vinden. Als ze het laatste jaar niet gebruikt hadden, was dit meer verdeeld, maar nog steeds verwachtte 48% dat vrienden het gebruik van cannabis oké zouden vinden en 27% verwachtte dat ze xtc oké zouden vinden. Jongvolwassenen die het laatste jaar drugs hadden gebruikt, hadden meer vrienden die ook drugs gebruikten in vergelijking met jongvolwassenen die het laatste jaar geen drugs hadden gebruikt.
Intentie om drugs te gebruiken
Meer dan de helft van de jongvolwassenen (56%) had de intentie om komend jaar geen enkele soort drugs te gebruiken. Als ze verwachtten dat ze komend jaar wel zouden gaan gebruiken, dan waren ze van plan om cannabis (31%), xtc (31%), tripmiddelen (23%), cocaïne (11%), NPS (10%), speed (7%) of lachgas (5%) te gebruiken. Als jongvolwassenen het laatste jaar een drug gebruikt hadden, lag de intentie om deze drug het komende jaar te gaan gebruiken hoger (p < 0,05). Twee derde (67%) van de cannabisgebruikers (laatste jaar) had de intentie om komend jaar weer te gebruiken. Bij xtc-gebruikers (laatste jaar) was zelfs 86% van plan om komend jaar weer te gebruiken. Als jongvolwassenen nooit drugs hadden gebruikt, verwachtten ze dat dit komend jaar ook niet te zullen gaan doen (97%).
Mening over drugs
Een ruime meerderheid (60%) van de niet-gebruikers (laatste jaar) bleek het normaal te vinden dat iemand af en toe of regelmatig drugs gebruikte. Als jongvolwassenen nog nooit drugs gebruikt hadden, vonden ze het minder vaak normaal; de helft van de nooit-gebruikers gaf aan dat ze het normaal vonden als iemand af en toe of regelmatig gebruikte. In figuur 1 en in het navolgende gedeelte specificeren we per drugssoort in welke mate het gebruik normaal werd gevonden, uitgesplitst voor zowel gebruikers als niet-gebruikers (laatste jaar). Ook keken we per drugssoort in welke setting gebruikers en niet-gebruikers het gebruik normaal vonden.
Figuur 1. Mate van ‘gebruik normaal vinden’, uitgesplitst naar gebruikers en niet-gebruikers (laatste jaar)
Cannabis
Meer dan de helft van de niet-gebruikers (laatste jaar) vond het normaal als iemand af en toe of regelmatig cannabis gebruikte (58%). Daarmee was cannabis de drugssoort waarvan het gebruik het meest normaal werd gevonden. Het meest normaal vonden niet-gebruikers het gebruik van cannabis met of bij vrienden thuis (49%), gevolgd door gebruik op een (huis)feest bij vrienden of gebruik thuis alleen (zonder anderen) (beide 33%).
Lachgas
Van de niet-gebruikers (laatste jaar) vond 18% het normaal als iemand af en toe of regelmatig lachgas gebruikte. Van de jongvolwassenen die wel eens drugs gebruikten (laatste jaar), vond de helft lachgasgebruik normaal (51%).
Xtc
Na cannabis werd het af en toe of regelmatig gebruik van xtc het meest normaal gevonden. Een op de vijf niet-gebruikers (laatste jaar) vond het normaal als iemand af en toe of regelmatig xtc gebruikte. Hiermee behoorde xtc tot de top 3 van drugssoorten die het meest normaal werden gevonden door niet-gebruikers van 16-27 jaar. Onder degenen die zelf wel eens drugs hadden gebruikt (laatste jaar), vond 80% het normaal om xtc te gebruiken.
Mening over drugsgebruik in verschillende settings
Opvallend was dat de setting lastig los te koppelen was van de soort drugs. Zo werd het gebruik van cannabis zowel door gebruikers als door niet-gebruikers meer normaal gevonden in de thuissituatie en gold dit bij xtc voor gebruik op een festival. Over het algemeen konden we concluderen dat zowel door gebruikers als niet-gebruikers het gebruik van drugs met of bij vrienden thuis als meest normaal werd beschouwd: cannabis, tripmiddelen en lachgas scoorden in deze setting het hoogst. Ook het gebruik op een festival vonden veel jongvolwassenen normaal, waarbij xtc-, amfetamine/cocaïne- en NPS-gebruik in deze setting door beide onderscheiden subgroepen het meest normaal werd gevonden. Gebruikers en niet-gebruikers vonden het gebruik van geen enkele drugssoort op school of op het werk normaal. Een lichte uitzondering hierop vormde cannabis: het gebruik hiervan op school vond 6% van de gebruikers en 1% van de niet-gebruikers normaal. Voor het gebruik van cannabis op het werk waren deze percentages 3% respectievelijk 0%.
Discussie
Belangrijkste bevindingen en vergelijking met de literatuur
In dit onderzoek gingen wij na hoe het drugsgebruik onder jongvolwassenen in de regio Oost-Brabant eruit ziet, hoe normaal deze doelgroep drugsgebruik vindt en welke factoren van invloed zijn op zowel drugsgebruik als de mening erover. Uit de resultaten bleek dat cannabis het vaakst recent (laatste maand) werd gebruikt (24%), gevolgd door xtc (12%) en tripmiddelen (8%).
Dit beeld komt overeen met bevindingen uit de ‘monitor mentale gezondheid en middelengebruik studenten hoger onderwijs’ die in dezelfde periode is afgenomen.16 Voor bijna alle drugs geldt dat meer mannen dan vrouwen gebruiken. Vanaf 18 jaar neemt het drugsgebruik toe, al varieert de piek per drug. Vooral bij jongvolwassenen die in een studentenhuis of alleen wonen, is het drugsgebruik significant hoger dan bij jongvolwassenen die thuis wonen bij hun ouders of jongvolwassenen die met een partner en eventueel kinderen wonen. Een ruime meerderheid (60%) van de jongvolwassenen die het afgelopen jaar geen drugs hebben gebruikt, blijkt het normaal te vinden dat iemand af en toe of regelmatig drugs gebruikt en de helft van de jongvolwassenen die zelf nooit drugs hebben gebruikt, vindt het normaal als anderen dat wel doen.
Het gebruik van cannabis en XTC werd van de onderzochte middelen het meest normaal gevonden. 58% van de niet-gebruikers vond cannabis normaal en van de gebruikers gaf 97% aan het gebruik van cannabis oké te vinden. Factoren die van invloed zijn op de mate waarin gebruik van drugs ‘normaal gevonden wordt’, zijn eigen gebruik, houding van anderen, soort drug en setting. Deze bevindingen zijn in lijn met bestaande literatuur.3
Sterke punten en beperkingen van het onderzoek
Dit is de eerste studie met een multifactoriële analyse van drugsgebruik door jongvolwassenen in de regio Oost-Brabant, namelijk feitelijk gebruik en gedragsdeterminanten van gebruik. Een beperking van deze studie is dat de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden naar de totale groep 16-27-jarigen in Oost-Brabant, omdat niet is vast te stellen of de onderzoekspopulatie hiervoor voldoende representatief is. Ondanks dit gegeven leveren de onderzoeksresultaten voldoende zinvolle en bruikbare inzichten om interventies en communicatieboodschappen te ontwikkelen.
Een tweede beperking is de mogelijke invloed van corona op de studiebevindingen. De coronacrisis heeft een uitwerking op het drugsgebruik die zich op verschillende manieren manifesteert: het wegvallen van het uitgaansleven is in sommige gevallen een reden om vaker drugs te gebruiken en/of te experimenteren met nieuwe of andere drugs door verveling of als uitlaatklep. In andere gevallen is het een reden om het gebruik te verminderen.17,18
In dit artikel rapporteren wij over hoe normaal jongvolwassenen het gebruik van (verschillende soorten) middelen vinden. Hierbij moet men er rekening mee houden dat ‘normaal vinden’ niet hetzelfde is als goedkeuren: iemand die het normaal vindt dat bepaalde middelen worden gebruikt door anderen, vindt het niet automatisch ook oké om dat te doen.
Tot slot ligt het gebruik van drugs onder de deelnemers die via social media zijn geworven significant hoger dan de groep die op andere manieren geworven zijn. Dit kan invloed hebben op de totale gebruikscijfers in dit artikel. Het heeft echter geen invloed op de vergelijkingen die we presenteren als het gaat om verschillen tussen gebruikers en niet-gebruikers, noch op de bevindingen aangaande gedragsdeterminanten van gebruik.
Interventies en vervolgonderzoek
Vanuit de samenwerkende gemeenten, de beide GGD’en en Novadic-Kentron worden de komende jaren beleid, interventies en communicatiematerialen ontwikkeld. Deze hebben als doel om het niet-gebruik van drugs te versterken en het gebruik minder normaal te maken. De resultaten van deze monitor geven hiervoor belangrijke aanknopingspunten en bepalen steeds de focuspunten. Op basis van de resultaten uit de huidige monitor zijn dit:
– het informeren en betrekken van het (professionele) netwerk van de jongvolwassenen;
– het denormaliseren van cannabisgebruik;
– het ontmoedigen van drugsgebruik in de partyscene (festivals en uitgaan).
De SKIP-monitor zal herhaald worden in 2024. De vervolgmeting heeft als doel om inzicht te bieden in ontwikkelingen op het gebied van drugsgebruik en normalisering ervan. Daarnaast beogen we met toekomstige metingen richting te geven aan de inzet van preventieve interventies gericht op het versterken van niet-gebruik van drugs en het tegengaan van normalisering van drugsgebruik.
Literatuur
1 Van Laar M, Beenakkers E, Cruts G, e.a. Nationale Drug Monitor. Jaarbericht 2020. Utrecht: Trimbos-instituut; 2021.
2 Goossens F. Verslaving: maatschappelijke gevolgen. Utrecht: Trimbos-instituut; 2012.
3 Dijkstra B, van Duijnhoven M, Ketelaars D, e.a. Monitor regioproject SKIP. Trippen of skippen: monitor van drugsgebruik en determinanten – inventarisatie van literatuur en beschikbare informatie. Samenwerkingsverband SKIP; 2021.
4 Brug J, van Assema P, Lechner L. Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: een planmatige aanpak. Assen: Van Gorcum; 2017.
5 Fishbein M, Ajzen I. Belief, attitude, intention and behavior: an introduction to theory and research. Reading: Addison-Wesley;1975.
6 Vervaeke H. Initiation and continuation: social context and behavioural aspects of ecstasy use. Amsterdam: University of Amsterdam; 2009.
7 Bessie N, Kaur J, Kalra-Ramjoo S. Understanding the determinants of substance misuse. Mississauga: Region of Peel; 2018.
8 Barkin S, Smith K, DuRant R. Social skills and attitudes associated with substance use behaviors among young adolescents. J Adolesc Health 2002; 448-54.
9 Snoek A, Wits E, van der Stel J, e.a. Kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik: visie en interventiematrix. Amersfoort: Resultaten scoren; 2010.
10 Hendriks VM, Dom G. Proactieve psychiatrie bij verslaving. Tijdschr Psychiatr 2021; 125-8.
11 Castellanos-Ryan N, O’Leary-Barrett M, Sully L, e.a. Sensitivity and specificity of a brief personality screening instrument in predicting future substance use, emotional, and behavioral problems: 18-month predictive validity of the Substance Use Risk Profile Scale. Alcohol Clin Exp Res 2013; 37 (Suppl 1): E281-90.
12 Parker H, Williams L, Aldridge J. The normalization of ‘sensible’ recreational drug use: further evidence from the North West England Longitudinal Study. Sociology 2002; 36: 941-64.
13 Pennay AE, Measham FC. The normalisation thesis – 20 years later. Drugs Educ Prev Policy 2016; 23: 187-9.
14 Shildrick T. Young people, illicit drug use and the question of normalization. J Youth Stud 2000; 5: 35-48.
15 Patton D. Navigating drugs at university: Normalisation, differentiation and drift? Safer Communities 2018; 17: 224-37.
16 Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs. Deelrapport II. Middelengebruik. Bilthoven: RIVM; 2022.
17 Van Beek R, van Miltenburg C, Blankers M, e.a. Uitgaansgedrag en middelengebruik tijdens de coronapandemie van maart tot september 2020. Utrecht: Trimbos-instituut; 2021.
18 Van Miltenburg C, van Laar M, van Beek R. De impact van COVID-19 en de coronamaatregelen op alcohol-, tabak- en drugsgebruik onder uitgaanders. Utrecht: Trimbos-instituut; 2020.
Auteurs
Mirrian Hilbink, senior onderzoeker Preventie, Novadic-Kentron verslavingszorg, Vught.
Daniëlle Ketelaars, preventiewerker, Novadic-Kentron verslavingszorg, Oss.
Linda van Tilburg, onderzoeker, GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch.
Mieke van Duijnhoven, onderzoeker, GGD Brabant-Zuidoost, Eindhoven.
Boukje Dijkstra, onderzoekscoördinator, Novadic-Kentron verslavingszorg, Vught, algemeen directeur, Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in Addiction (NISPA), Nijmegen.
Correspondentie
Dr. Mirrian Hilbink (mirrian.smolders@novadic-kentron.nl).
Geen strijdige belangen meegedeeld.
Het artikel werd voor publicatie geaccepteerd op 8-1-2024.
Citeren
Tijdschr Psychiatr. 2024;66(3):130-136