Geen toekomst zonder kleine goedheid. Naar genereus samenleven in verantwoordelijkheid vanuit Emmanuel Levinas
De auteur, emeritus hoogleraar Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven, noemt dit boek zijn ‘intellectueel testament’. Hij leerde Vlaanderen Levinas lezen en kent dus het oeuvre van één van de belangrijkste filosofen van de twintigste eeuw van binnen en van buiten. Daarenboven was hij ook een persoonlijke vriend van Emmanuel Levinas (1906-1995). Frans-Joods filosoof en overlever van de Holocaust, heeft hij een indrukwekkend fenomenologisch-existentieel oeuvre gecreëerd waarbij veel begrippen gemeengoed zijn geworden. ‘Het gelaat van de Ander’ is wellicht met stip het bekendst.
Wat Burggraeve doet, is zonder meer een krachttoer. ‘Op eigen wijze, op eigen verantwoordelijkheid (…) erkentelijk en creatief’ (p. 277) legt hij de filosofie van Levinas voor de lezer uit. Stap voor stap. Startend met het ‘baatzuchtig levenselan’ en ‘zijn mensen wolven voor elkaar?’ over de uitdieping van ‘het gelaat van de ander’ - in zijn weerbarstigheid en kwetsbaarheid - maakt hij de sprong naar ‘genereuze verantwoordelijkheid in meervoud’ en ‘samenleven in verantwoordelijkheid’.
Dat de filosofie van Levinas van vlees en bloed is, niet van engelen (cf. het nawoord Het protest van de hemelse hesjes), de auteur herhaalt het grote belang hiervan keer op keer. Zo exploreert hij de kracht van dit denken niet enkel op individueel niveau, maar ook op economisch en politiek niveau. Om uiteindelijk uit te komen bij het onoverwinnelijke weerloze, namelijk de kleine goedheid. In laatste instantie is het werk van Levinas bijgevolg een ethisch huis met veel kamers.
Wat moet de psychiater daar nu mee, heeft menig lezer zich ondertussen wellicht afgevraagd?
Ten eerste bespreekt Burggraeve regelmatig problemen uit de geestelijke gezondheidszorg. Zo wijst hij op ‘de bekoring van de diagnostische verenging’ waarbij de ander áls ander miskend wordt. Ook de conservatieve neiging in elk sociaal systeem, dus ook in het domein van de geestelijke gezondheidszorg, om vast te houden aan de eigen waarheid voor het ‘heil’ van de ‘cliënten’, is (spijtig genoeg) herkenbaar.
Ten tweede, diepergaand, biedt het stof tot nadenken over verantwoordelijkheid en vrijheid. Toch wel de twee grondconcepten van psychopathologie en behandeling?
Uiteindelijk is hét belang van dit boek voor de psychiater dat het een antropologie van ons denken en handelen aanreikt. Levinas is de weg, Burggraeve is de excellente gids.
M. Calmeyn, psychiater, Loppem