Psychiatric diagnosis revisited. From DSM to clinical case formulation
In de aanloop naar het verschijnen van de dsm-5 in 2013 heeft kritiek op ons classificatiesysteem reeds uitgebreid in de belangstelling gestaan. Dit boek zet die kritiek nog eens stevig op een rijtje, ditmaal vanuit een historisch en wetenschapsfilosofisch perspectief.
Met name de vermeende toename van de (interbeoordelaars)betrouwbaarheid van het classificeren van psychische stoornissen met de komst van de dsm-iii in 1980 moet het in dit boek nadrukkelijk ontgelden. Op doorwrochte wijze laat de auteur zien dat de betrouwbaarheid van diagnostische labels met de introductie van de dsm-iii helemaal niet is verbeterd, en bovendien nog steeds ernstig te wensen overlaat. Een lobby heeft volgens hem geprobeerd ons wat anders te doen laten geloven. Maar ook het alternatieve biomedische Research Domain Criteria(RDoC)-systeem moet het in dit boek ontgelden, omdat daarin inzichten vanuit de sociale en menswetenschappen te veel zouden worden genegeerd.
Wie zich door deze eerste detaillistische hoofdstukken heen heeft weten te worstelen (die omvatten ongeveer een derde van het boek), belandt vervolgens in een pleidooi om meer stil te staan bij gedegen diagnostiek: hoe symptomen een specifieke betekenis kunnen vertegenwoordigen binnen een persoonlijke context en culturele achtergrond, hoe het lijden (distress) en sociale beperkingen (disability) meer betekenis gegeven kan worden, maar zo ook iemands sterke kanten en veerkracht (resilience). Dit pleidooi voor de herwaardering van subjectieve belevingen en een contextueel perspectief onderbouwt de auteur vanuit een breed scala aan citaten (van Foucault, Lacan, Freud, Jaspers en anderen), overigens zonder veel illustraties middels klinische vignetten uit de behandelpraktijk.
Stijn Vanheule, klinisch psycholoog en professor aan de Universiteit van Gent, pleit voor grondige functiegeoriënteerde diagnostiek en een herwaardering van de casusconceptualisatie, een narratieve diagnostische formulering, zoals die geworteld is in de vroege dagen van de psychotherapie.
In de tweede helft van het boek werkt hij dit pleidooi verder uit, wederom op basis van wetenschapsfilosofische uitstapjes, waarbij hij aandacht besteedt aan aspecten van betrouwbaarheid en validiteit van een dergelijke gepersonifieerde werkwijze. Om de betrouwbaarheid en validiteit hiervan te kunnen waarborgen, worden uitgangspunten voor kwaliteitscontrole ten tonele gevoerd zoals we die kennen uit de methodologie van kwalitatief wetenschappelijk onderzoek: systematische reflectie op het eigen functioneren, intervisie, supervisie, audits en peer reviews…
De auteur geeft ons een mooi inkijkje naar wat daar allemaal bij komt kijken en hoe we dat zouden kunnen gaan organiseren. Als we serieus weten te nemen dat diagnostiek en classificatie twee verschillende zaken zijn, niet uitwisselbaar, maar aanvullend, dan is het mij niet duidelijk geworden waarom het in dit boek nodig was om zo rigoureus het dsm-classificatiesysteem te bashen om een sympathiek eigentijds standpunt over diagnostiek over het voetlicht te brengen. Desondanks aanbevolen voor de geduldige lezer met speciale belangstelling voor de wetenschapsfilosofische basis van ons vak.
T. Ingenhoven, psychiater, Utrecht