Frontaal, de andere kant van dokter Jansen Steur
Metta de Noo is een recent gepensioneerde verpleeghuisarts. De term bestaat niet meer, maar zij lijkt hem te gebruiken als een geuzennaam. Ze kende al jaren geleden de voormalige neuroloog Jansen Steur omdat ze in dezelfde wijk woonden in Enschede. In 1998 was zij bij hem omdat ze zich zorgen maakte over de epileptische aanvallen van haar op dat moment 18-jarige zoon. ‘Ernst was nonchalant, en anders dan ik hem kende, anders dan ik verwacht had. Wat uitdagend, samen met een studentje de ongeruste moeder te kakken zetten’ (p. 159).
Na de veroordeling tot drie jaar onvoorwaardelijke celstraf kwam De Noo in contact met Jansen Steur met de bedoeling na te gaan of datgene wat hem verweten werd terecht was. Het boek leest als een detective. De schrijfster heeft het over haar eigen leventje als pas gepensioneerde, met haar poes en haar hond en kleinkinderen. Tussendoor probeert ze puzzelstukjes te verzamelen om beter te snappen wat er nu aan de hand was met deze foute dokter.
Wat haar irriteert is dat qua diagnose hij zo eenzijdig en simplistisch psychologisch weggezet is als narcistische persoonlijkheid en ‘adhd’. Ze heeft jarenlang gewerkt op een afdeling voor mensen met niet aangeboren hersenletsel. Ze herinnert zich nog dat er in 1990 een ernstig ongeluk was waarvan Jansen uiteindelijk geheel hersteld was. Maar was dat wel zo? Ze schrijft: ‘omdat de verbale façade zo goed was en hij wel de feitelijke kennis heeft van normen en emoties, is die organische emotionele stoornis door zijn omgeving niet als zodanig herkend’ (p. 157). Het boek bevat veel letterlijke weergaves van de mailwisseling tussen de auteur en Jansen Steur. Hij schrijft bijvoorbeeld over zichzelf: ‘dit niet goed kunnen beoordelen van de eigen situatie, van wat ik kan doen en moet laten, en waar gaat het heen, bleef voor mij onduidelijk’ (p. 170).
De auteur laat de lezer over haar schouder meekijken in haar overwegingen over Jansen Steur. Hoe kan ze achterhalen of hij niet toch nog verslaafd is? Kan ze weten of hij niet aan het manipuleren is? Waarom interesseert ze zich amper voor
jeugdervaringen van hem (in de forensische rapportages wordt het narcisme al te rechtstreeks gekoppeld aan de onbereikbare nsb-vader)?
IJverig gaat ze door met verzamelen van feiten en het onderbouwen van de hypothese dat een cerebrale stoornis bij iemand met uitzonderlijke begaafdheid niet zo makkelijk opvalt. De tragiek is dat iemand van goede wil zo zijn eigen gang is gegaan waardoor hij niet meer reageerde op corrigerende hints vanwege het onvermogen sociale prikkels goed in te schatten. En vervolgens de tweede tragiek dat er een media-kielhaling volgt.
De Noo heeft met haar boek genuanceerdheid, onderbouwing en echt menselijk kijken naar diagnostiek willen bepleiten; voor Jansen lijkt het boek mede bijgedragen te hebben in een andere beoordeling door de rechter. Ons als psychiaters leert zij niet te makkelijk in psychologische theorieën te vervallen, maar organiciteit ook in subtiele vorm serieus te nemen.
H. de Burlet