Insanity and divinity. Studies in psychosis and spirituality
Het thema van dit boek, vervat in de titel en zo oud als de Griekse tragedies, wordt in elf hoofdstukken grondig uitgewerkt. Het draait om de ‘interrelation’ tussen psychose en religieuze ervaring vanuit filosofisch, psychologisch, antropologisch en hagiografisch gezichtspunt in de veronderstelling dat er een ‘verborgen’ symmetrie is tussen die discoursen. Mooie opstellen die gebundeld verschijnen in een serie die uitgaat van de International Society for Psychological and Social Approaches to Psychosis, die ook het tijdschrift Psychosis: Psychological, Social and Integrative Approaches uitgeeft. Ik waag me aan een korte weergave.
De zogenaamde inwaartse (naar binnen gerichte) beweging, die onder andere met verwijzing naar Charles Taylor in zijn Sources of the Self (1989) nadrukkelijk verbonden is met de moderne notie van het zelf en door Taylor (en in zekere zin ook door Lacan) herleid werd tot Augustinus, wordt als verbindende schakel tussen psychoanalyse en spiritualiteit gekozen om zo psychose en religieuze ervaring te vergelijken en verschillen en raakvlakken op het spoor te komen. Dat gebeurt in drie rondes.
In de eerste ronde gaat het om de taal van dat innerlijk, of beter de taal waarmee het verkend en onder woorden gebracht wordt. En meer nog dan Freud heeft Lacan daaraan bijgedragen. De leidende gedachte is dat religie zich bedient van taal, die betekenis heeft binnen een gedeelde context, denk aan de mystieke taal, die zonder die context makkelijk verward zou kunnen worden met psychotische taal. Een religieuze psychose is in taal een verwerping van de symbolisering. Religieuze, mystieke taal daarentegen heeft betekenis in relatie tot het gemis, het tekort, een leegte, waarvoor de symbolisering staat.
Dat komt ook tot uitdrukking in het tweede deel, dat als thema conversie heeft. Conversie staat zowel in religie en mystiek als in de psychoanalyse voor ingrijpende omkeer, die vergezeld gaat van een ‘lichamelijke’ taal op basis van een fantasmatische anatomie. Naast Franciscus van Assisi komen hier tantrische asceten, Arjuna (uit de Bhagavad-Gita) en Augustinus aan bod. Het verschil tussen ‘neurotische ’ en mystieke (hoe vreemd ook) conversie is te zoeken in het streven naar innerlijke transformatie voor een hoger doel.
Deel drie centreert rond psychose en religieuze ervaring. Een egodocument en een ietwat obligaat hoofdstuk over empirische gegevens volgen op een hoofdstuk over spiritualiteit en het ‘psychotische subject’ in het denken van Lacan, over het verschil tussen religie in een neurotisch en in een psychotisch relaas.
Al met al een bundel met interessante studies, voorbij de basiskennis.
P. Verhagen