Hypochondriasis and health anxiety. A guide for clinicians
Dit boek is een mooi naslagwerk en kan beschouwd worden als een state of the art voor onderzoekers en artsen-wetenschappers. Het biedt relevante data om voordrachten inhoud te geven en een kader voor wetenschappelijk onderzoek. De herkomst van het studiemateriaal wordt duidelijk weergegeven in een uitgebreide referentielijst na elk hoofdstuk.
Voor de ervaren clinicus en psychotherapeut ontbreekt echter de ontologische discussie die inspiratie geeft om in dialoog met de cliënten op zoek te gaan naar hoe hun welzijn te verbeteren of hen te genezen van hun symptomen. De algemene aanpak en verschillende therapiemodellen krijgen ruim plaats in het boek, maar er wordt geen narratieve benadering voorgesteld die vertelt hoe somatische symptomen hun betekenis verleend krijgen in de persoonlijke geschiedenis, culturele evoluties en maatschappelijke veranderingen. Zo blijft het een eenzijdig Angelsaksische discours over het fysieke lijden dat onvoldoende verklaard wordt door medische onderzoeken.
Daarentegen worden de classificatie en de evolutie daarvan in de verschillende dsm-versies zeer goed weergegeven. Men kiest in de titel dan ook consequent voor de semantische vorm ‘hypochondriasis en gezondheidsangst’, die in geen enkele mij bekende taxonomie wordt gebruikt. Het reflecteert hoe grondig er is nagedacht over de inhoud en de vorm van dit werk. Zeventien schrijvers, met elk internationale referenties, hebben meegewerkt aan de twaalf hoofdstukken. Het maakt het geheel coherent, goed leesbaar en staat garant voor de uitgelezen wetenschappelijke kwaliteit. Men vindt verhelderende stukjes terug over de diagnostische moeilijkheden, epidemiologische cijfers, assessment en begeleiding. Echter, weinig over de uitkomsten op lange termijn.
Drie therapeutische methoden worden ruimschoots besproken.
Cognitieve gedragstherapie (cbt) wordt deskundig uit de doeken gedaan door Theo K. Bouman, maar ook hij geeft geen oplossing voor de patiënten die niet gewillig in het model meestappen en bevestigt op die manier wat Marc van Impe in MediQuality op 18 november 2014 schreef: ‘Huisarts evengoed als cognitieve gedragstherapie’.
Interpersoonlijke psychotherapie (ipt) wordt door Scott Stuart uitgewerkt en stelt een handelingsplan voor gebaseerd op de hechtingstheorie. Er wordt erkend dat ondanks de zeer cliëntgerichte aanpak er weinig empirische data zijn die de positieve resultaten bevestigen ten bate van de volksgezondheid.
Dit laatste geldt eveneens voor de psychodynamische aanpak, die mooi beschreven wordt door Don R. Lipsitt.
Ten slotte blijkt uit de review van Kelli Jane Kerr Harding en Brian A. Fallon dat er geen specifieke farmacotherapeutische behandeling bestaat voor de in de dsm-5 geclassificeerde ‘somatisch-symptoomstoornissen en aanverwante stoornissen’.
D. Peeters