Kind, gezin & identiteit
Dit boek(je) biedt een uitgebreide staalkaart van wat er vandaag in sommige psychoanalytische kringen (o.a. Lacan ontbreekt) leeft wat betreft ontwikkeling van identiteit. Het refereert daarbij zowel aan oude meesters (o.a. Freud, Bion, Klein en Bowlby) als aan hedendaagse wetenschappers (o.a. Fonagy, Stern en Kandel). Ik gebruik bewust het woord ‘wetenschappers’ omdat dit werk er op een prettige en toegankelijke manier in slaagt de psychoanalyse aan wetenschappelijke geloofwaardigheid te laten winnen. Het overstijgt daarbij oninteressante duale discussies betreffende, bijvoorbeeld, de precieze verhouding nature/nurturefactoren in verband met de ontwikkeling van een individu. Zowel context als bepalende factor als ‘aanleg’ passeert de revue, en nog grondig ook, iets wat je van een boek van 140 pagina’s niet meteen verwacht.
Dit boek is samengesteld uit zeven hoofdstukken. In een eerste hoofdstuk geven de redacteuren van het boek in hun tekst enkele zeer mooie aanzetten betreffende de thematiek. Naast moeilijk beïnvloedbare factoren die de ontwikkeling van een individu mee bepalen, zoals sociale omstandigheden waarin kinderen opgroeien, wordt onder meer ook ingegaan op het (controversiële?) gegeven van de ‘zelfbeheersing’. Men breekt terecht een lans voor het grote belang hiervan, volgens Moffit zou self-control even doorslaggevend zijn als de alfabetisering rond de vorige eeuwwisseling. In dit inleidend hoofdstuk ontbreekt het concept ‘gehechtheid’ niet. Het is immers een factor die, of het nu is via adoptieouders die voldoen aan het criterium ‘goed genoeg ouderschap’ dan wel via psychotherapie, een bemoeilijkte ontwikkeling positief kan beïnvloeden
In hoofdstuk 2 en 3 wordt enerzijds de latentieleeftijd en anderzijds de adolescentie besproken. Dit gebeurt op een degelijke en genuanceerde manier, met zowel wetenschappelijke argumentering als mooie klinische vignetten. Het in het derde hoofdstuk aangehaalde neuropsychoanalytisch model verdient een heel boek, maar de auteur van dit deel is erin geslaagd veel en niet altijd makkelijke informatie op een geloofwaardige manier te synthetiseren.
Uiteraard mag in een boek over identiteitsontwikkeling Mevrouw Klein niet ontbreken! Ze krijgt bijna heel hoofdstuk 4 als podium. Het uitgangspunt hierbij is de problematiek van de eetstoornissen. Bij deze complexe problematiek zijn originele gedachten zowel als klinisch onderzoek van grote waarde. Gianna Williams, die spreekt over sommige kinderen als receptacle, krijgt dan ook terecht een aparte vermelding.
De drie laatste hoofdstukken vermeld ik samen: ze delen het terechte hoopvolle perspectief wat betreft ontwikkeling van kinderen met een ‘speciale’ broer of zus (hoofdstuk 5), de ontwikkeling van adoptiekinderen (hoofdstuk 6) of wat betreft gehechtheid in transcultureel perspectief (hoofdstuk 7). Deze hoop betekent echter niet dat er geen valkuilen zouden zijn, maar een reden tot wanhoop hoeven deze speciale omstandigheden allerminst te zijn.
T. Van Lysebetten