Filosofie van de waanzin
Filosofie en waanzin hebben veel met elkaar gemeen; beide zijn obsessioneel bezig met het vinden van de waarheid. De meeste filosofen zullen bij hun zoektocht het roer van hun methode stevig in handen houden, soms tot in het absurde (denk aan Hegel). De waanzinnige daarentegen is het spoor volledig bijster omdat hij of zij het roer loslaat. Of hij of zij ooit ter bestemder plaatse komt, weet niemand. Wanneer nu de auteur zowel waanzinnige als filosoof is, levert dat een wonderlijk en spannend boek op, zoals Filosofie van de waanzin van Wouter Kusters.
In zijn waanzinnige en filosofische omzwervingen legt de auteur een onmiskenbare voorkeur aan de dag voor de fenomenologie en dat heeft als voordeel dat het goed aansluit bij een subjectieve benadering van de psychose. Een nadeel daarvan kan
zijn dat de beschouwingen aan de buitenkant van de verschijnselen blijven staan. Daar hoeft u in dit boek niet bang voor te zijn, want Kusters zorgt er voortdurend voor dat u wordt meegenomen in zijn binnenwereld met de interessantste – filosofische en mystieke – belevingen. Het kan niet anders dan dat een dergelijke benadering een grote mate van solipsisme met zich meebrengt. Wanneer de lezer zijn of haar wetenschappelijke verlangens opzij kan zetten, zal hij of zij geen last hebben van de subjectieve toon die in dit boek wordt gezet en doet indrukken op die met een wetenschappelijke methodiek nooit te achterhalen zijn.
Met een aantal auteurs, onder wie Louis Sass, is Kusters van mening dat iemand met een psychose een extra gevoeligheid heeft voor thema’s die met essentiële zaken in het leven te maken hebben, zoals het kennen van de waarheid, het waarnemen, het denken en het doorgronden van de tijd. Deze extra gevoeligheid kan gepaard gaan met een hyperreflexieve houding tegenover zaken die mensen zonder psychotische stoornis als vanzelfsprekend ervaren. Hyperreflexie gaat echter gepaard met een meer naar binnen gekeerd zijn waardoor de kans op een verlies van de werkelijkheid (hyporealiteit) toeneemt. Voor mij blijft de fenomenologie te veel hangen in de beschrijving van de verschijnselen zoals het verglijden en in elkaar schuiven van betekenissen, de hypostasering van de tijd en het verdinglijken van abstracties. Deze methode werpt een verhelderend licht op de subjectieve belevingen van de psychose, maar draagt weinig bij aan het opsporen van de essentie van de psychose. Zo zullen de functie en de structuur van de psychose niet duidelijk naar voren komen.
Bij het lezen van Kusters’ boek waren er zoveel herkenningspunten uit eigen ervaringen en belevingen, dat het soms een beetje angstaanjagend was. Wat is dan het verschil tussen mij en iemand met een psychose? Voor mijn gevoel dat ik aan het roer sta en iemand met een psychose in het kraaiennest rustig een pizza zit te eten terwijl de storm over het stuurloze galjoen raast.
Wie de psychose van binnenuit beter wil leren kennen, moet dit boek van Kusters lezen. Hij voert ons langs filosofen die aan de psychose verwante thema’s hebben behandeld, hij laat ons uitgebreid kennismaken met oude en nieuwere mystici (Plotinus, Cunatus en Zaehner), die het terrein hebben verkend die mensen met een psychose en mystici gemeen hebben (transcendentie, ervaring van het Ene en het oneindige) en maakt ons deelgenoot van zijn eigen psychotische belevingen.
Punten van kritiek zijn er ook. Door het hele boek wordt Marguerite Sechehaye opgevoerd als een ervaringsdeskundige op het gebied van de psychose. Zij was echter een Zwitserse psychiater-psychoanalytica die een patiënte met schizofrenie, Renée, zeer intensief behandelde met de methode van de symbolische realisatie. Een en ander heeft zij weergegeven in haar Dagboek van een schizofreen. Renée is daarin de patiënte en Sechehaye de therapeut.
Verder laat Kusters na om de grootste theoreticus van de psychose uit de twintigste eeuw aan het woord te laten, te weten Jacques Lacan, die een voortreffelijk proefschrift heeft geschreven over de psychologie van de psychose met een voornamelijk fenomenologische inslag. Lacan wordt alleen genoemd om een raadsel met gevangenen weer te geven dat iets uitstaande heeft met logica. De latere teksten van Lacan gaan meer over de structurerende interactie tussen het subject (met een psychose) en de structurerende Wet en de relatie met het Reële.
Voor het overige ben ik van mening dat Kusters een te romantisch beeld schetst van iemand met een psychose die zijn of haar weg aflegt naar het einde van het zijn. Ik zie ook wel patiënten die deze gelukzaligheid bereiken, maar meestal is het kommer, kwel en ellende en niet alleen maar omdat die ‘vermaledijde’ psychiatrie zich ermee bemoeit.
Alles bij elkaar heeft Kusters in begrijpelijke en trefzekere taal een goed gedocumenteerd boek geschreven over de psychose zoals de meeste psychiaters haar niet kennen. Hij neemt de lezer mee aan zijn hand om de wanen en mystieke ervaringen van binnenuit te bestuderen.
J. de Kroon