De eenzaamheid van de waanzin. Tweehonderd jaar psychiatrie in romans en verhalen
Psycholoog en journalist Ranne Hovius toont aan hoe psychiatrische denkbeelden van vooral de laatste tweehonderd jaar ook in de literatuur hun sporen nalieten (en nalaten). Elk hoofdstuk behandelt een bepaald psychiatrisch paradigma waarbij de auteur dit uitwerkt aan de hand van enkele exemplarische romans.
‘Van weerzin naar compassie’ behandelt de periode alvorens Pinel in 1793 de moderne psychiatrie ont-sloot. In Jane Eyre (1847) schetst Charlotte Brönte krankzinnigheid als weerzinwekkend. Daarentegen riep Het lijden van de jonge Werther van Goethe een golf van compassie op.
‘Van opsluiten naar opvoeden’ is de periode van de asylums en de opkomst van de eerste moderne psychiatrische inzichten. Charles Dickens schreef een lovend commentaar over de morele behandeling in zijn American notes (1842); Edgar Allan Poe schreef er een satirisch verhaal over, Doctor Tarr and Professor Fether (1844).
‘Onvermijdelijke teloorgang’ gaat over de opkomst en het verval van de degeneratietheorie. Het naturalisme van een Emile Zola is er de creatieve vertaling van.
‘De wonderen van de hypnose’ vertelt het verwonderlijke verhaal van magnetisme, mesmerisme, somnambulisme en hypnose. Hovius verwijst naar Bouvard et Pécuchet van Gustave Flaubert (1884). Echter, vooral haar indringende weergave van Der Magnetiseur van E.T.A. Hoffmann (1814) stemt tot nadenken.
De auteur laat duidelijk met ‘Het verhaal van Freud’ aanvoelen dat deze een kentering in het moderne psychiatrische denken heeft teweeggebracht. Het volgende hoofdstuk, ‘de creativiteit van de waanzin’, toont aan hoe de psychoanalyse doorgewerkt heeft in latere kunststromingen. André Breton, ooit geneeskundestudent, illustreert met zijn autobiografische roman Nadja (1928) de romaneske visie op waanzin, eigen aan het surrealisme.
In de volgende hoofdstukken wordt de hedendaagse psychiatrie gethematiseerd vanaf de antipsychiatrie naar ‘de grote ordening’ (p. 236 e.v.). Met dit laatste wordt de (teloor)gang van de dsm bedoeld. Het afsluitende hoofdstuk ‘Het beeld van de psychiater’ brengt in vogelvlucht de literaire kijk op het beeld van de psychiater vanaf de negentiende eeuw tot op heden.
Deze samenvatting doet onrecht aan de rijkgeschakeerde en genuanceerde vertelling van Hovius. De literatuur vertaalt niet enkel de vigerende psychiatrische opvattingen van haar tijdvak. Veel belangrijker is dat literatuur de overheersende psychiatrische opvattingen van een tijdsgewricht met hun grenzen confronteert. De eenzaamheid van de waanzin van de huidige mainstream psychiatrie zal het geweten hebben …
M. Calmeyn