Beck’s Cognitive Therapy. In de serie CBT Distinctive Features
Beck heeft met zijn cognitieve therapie (ct) zonder enige twijfel gezorgd voor de succesvolste psychotherapie tot dusver (Beck 1967). Na de introductie ervan is ze bijzonder snel verspreid geraakt, vooral dan in gedragstherapeutische kringen. Ook onderzoek naar therapie-uitkomsten heeft veelvuldig de effectiviteit ervan aangetoond, wat ongetwijfeld heeft bijgedragen tot haar snelle en brede verspreiding. Beck ontwikkelde ‘zijn’ ct destijds voor depressie. Nadien is hij, maar toch ook vooral anderen, in de jaren tachtig van de vorige eeuw zich gaan toeleggen op de ‘hervertaling’ van ct naar o.a. angststoornissen (zie bijv. Clark 1986; Salkovskis 1985). In de jaren negentig werd het model van de cognitieve therapie ook aangepast naar, en toegepast op bijvoorbeeld de behandeling van wanen en hallucinaties (zie bijv. Chadwick e.a. 1996). Dergelijke ct-varianten voor andere dan depressieve klachten en stoornissen bleken eveneens vaak erg effectief. Het ‘klassieke’ beckiaanse ct-model stelt dat bepaalde (verstoorde) emoties en gedragingen niet zozeer het gevolg zijn van bepaalde situaties of stimuli, maar eerder te begrijpen vallen vanuit specifieke (minder functionele/adaptieve) cognities (gedachten, beelden, voorstellingen etc.) die iemand heeft in de betreffende situatie. Beck stelt – kort samengevat – dat bij ct via technieken zoals socratisch dialogeren en het opstellen van gedragsexperimenten wordt getracht die maladaptieve cognities te vervangen door adaptievere cognities. Dit is wat voor velen onder ons de kern is van Becks ct. Echter, Beck heeft sindsdien nietstilgezeten en het ct-model is steeds verder aangepast en verfijnd, ook door Beck zelf. Het leuke aan het huidige boek is dat het een overzicht biedt van de evoluties binnen ct, en aangeeft hoe Becks werk – meer dan we ons soms realiseren – aan de grondslag ligt van een hele reeks ontwikkelingen binnen het veld van de ct. Beck staat voor veel meer dan het abc-model, de socratische dialoog en de gedragsexperimenten. Dit boek geeft een mooi overzicht van Becks continue bijdragen aan het veld. Een treffend voorbeeld is hoe Beck in zijn werk medio jaren tachtig al dingen beschreef die erg ‘third wave’ zijn. Dit verwijst naar de zgn. derde generatie gedragstherapieën, opgebouwd rond mindfulness en acceptance. Zo beschrijven Beck en Emery (1985) de a-w-a-re- strategie: ‘Accept the anxious feelings; Watch the anxious feelings move around your body and mind; Act with Anxiety; Repeat steps 1-3 over. Expect the best to happen’. Dit en andere voorbeelden in het boek maken duidelijk hoe centraal Becks rol is (geweest) in de ontwikkeling van ct, niet alleen toen, maar tot op de dag van vandaag. Het boek valt uiteen in twee luiken. In het eerste luik (‘Theorie’) worden in 15 kleine hoofdstukken (zgn. ‘points’) Becks belangrijkste bijdragen aan de conceptualisering en het begrijpen van psychiatrische symptomen beschreven. Het tweede luik (‘Praktijk’) behandelt in even zoveel ‘punten’ zijn belangrijkste bijdragen aan de behandeling van psychiatrische stoornissen. Wat ik vooral fijn vond aan het boek was (zie hoger) dat het me duidelijk maakte hoe verregaand Becks invloed is tot op de dag van vandaag. Een nadeel misschien is dat het soms toch wel iets kritischer had gekund. Zo staat de auteur naar mijn mening iets te weinig stil bij recente empirische studies die vraagtekens plaatsen bij de werkelijke noodzaak om de inhoud van cognities te wijzigingen (zie bijv. Longmore & Worrel 2007).
F. Raes