Depression and Personality. Conceptual and Clinical Challenges
Dit boek biedt een overzicht van onderzoek naar de relatie tussen depressie en persoonlijkheid in een tiental hoofdstukken. Hierbij komen in de eerste plaats klassieke thema's aan bod, zoals de verschillende theoretische modellen omtrent de relatie tussen depressie en persoonlijkheid (bijvoorbeeld het kwetsbaarheids- en het spectrummodel). Verder zijn er hoofdstukken over de psychobiologie van persoonlijkheidsstoornissen, aandacht voor de rol van verschillende persoonlijkheidsstoornissen (breder dan de borderlinepersoonlijkheidsstoornis) en het verband tussen bipolaire stoornissen en persoonlijkheid. In de twee afsluitende hoofdstukken besteden de auteurs aandacht aan adolescenten en ouderen. Maar hoe interessant ook, elk van deze hoofdstukken stelt in zekere zin teleur. Telkens vindt men er weliswaar een opsomming van theorieën en bijbehorende empirische bevindingen, maar geen overkoepelend denkkader waarbinnen men deze bevindingen inzichtelijk kan situeren. Dit wordt volledig aan de lezer overgelaten, en het valt te verwachten dat de gemiddelde lezer na een tijdje door de bomen het bos niet meer kan zien. Te academisch ook, zal het oordeel van menige clinicus luiden. Een aantal uitzonderingen niet te na gesproken, komt men meestal niet verder dan een aantal algemene conclusies in de trant van 'persoonlijkheidskenmerken zoals neuroticisme en perfectionisme beïnvloeden het verloop van en de behandelrespons bij depressie' en een aantal algemene richtlijnen. Samengevat lijkt dit boek dan ook eerder interessant als inleiding in het betreffende domein. Het zou er dan ook veel bij gewonnen hebben wanneer de auteurs meer afstand hadden genomen van de obligate hoofdstukken die men in vrijwel elk boek over de relatie tussen persoonlijkheid en depressie terug kan vinden. Daarnaast had een sterkere focus op de klinische implicaties van onderzoek de aantrekkelijkheid van het boek vergroot. Dat is althans de boodschap die ook in het voorwoord van Hagop Akiskal, éminence grise in dit domein, lijkt door te schemeren (in vertaling): 'Ingewikkelde finesses van wetenschappelijke methodologie en de verschillende conceptuele constructies die hierop gebaseerd zijn, zijn niet direct relevant voor de patiëntenzorg. Daarom heb ik vermeden om lezers te vervelen met dergelijke moeilijkheden en in plaats daarvan heb ik datgene gegeven waarvan ik als arts en clinicus geloof dat het het beste werkt.'Hiermee ontkent hij niet het belang van onderzoek - zelf heeft hij een indrukwekkend onderzoekspalmares. Zijn commentaar heeft dan ook een duidelijk ironische ondertoon, waarmee hij terecht de aandacht vestigt op het feit dat onderzoek nooit de band met de klinische realiteit mag verliezen. In zekere zin zet dit voorwoord, hoe grondig men het ook oneens mag zijn met Akiskals spectrummodel, dan ook meer aan tot nadenken dan de afzonderlijke hoofdstukken.
P. Luyten