The psychology of bipolar disorder. New developments and research strategies
Hoewel de genetische voorbeschikking en de biologische aard van de bipolaire aandoening geenszins bestreden worden, is in het afgelopen decennium een aanzet gemaakt om de rol van psychologische factoren te bestuderen. In de meeste onderzoeken wordt een impact van stress, levensgebeurtenissen en een niet-ondersteunend milieu op begin, terugval en herstel van affectieve episoden gevonden. Er worden verbanden gelegd tussen verstoring van het circadiaanse ritme, een hypersensitive behavioral approach system dat patiënten met een bipolaire stoornis zou kenmerken, buffering door het sociale milieu (de rol van expressed emotion), en de cognitieve stijl. Het kindling model voor het verloop van bipolaire stoornis is door de resultaten van twee zorgvuldig opgezette longitudinale onderzoeken niet ondersteund. Evenmin is er duidelijke evidentie voor een precipiterende rol van het vroegkinderlijke milieu en een voorgeschiedenis van mishandeling. Wat is er dan wel vastgesteld? Verstoring van het circadiaanse ritme en vooral de gevolgen hiervan op verkeerde wijze intern attribueren lijkt een risicofactor voor manie. Een negatieve cognitieve stijl, een robuuste voorspeller voor depressieve symptomen bij patiënten met bipolaire stoornis, alsmede bij de unipolaire depressie, lijkt ook bij het ontstaan van manie een rol spelen, zij het minder duidelijk. Interactie tussen cognitieve kwetsbaarheid en negatieve levensgebeurtenissen of hoge stressniveaus zou kunnen leiden tot een exacerbatie van stemmingssymptomen, hoewel de onderzoeksresultaten inconsistent zijn. Disfunctionele copingstrategieën (de manische- afweerhypothese in een moderne gedragstherapeutische verpakking) als eerste en instabiele zelfwaardering en extreme pogingen tot zelfregulatie leidend tot manische symptomen als tweede, zijn twee interessante onderzoekshypothesen wat betreft het psychologische proces dat naar manie leidt. In de verschillende hoofdstukken van The psychology of bipolar disorder worden dergelijke hypothetische modellen uitgelegd en kritisch getoetst aan de voorhanden zijnde wetenschappelijke literatuur. Methodologische beperkingen en moeilijkheden, vooral maar niet uitsluitend gerelateerd aan het episodische verloop van de aandoening met haar beide tegengestelde polen van affectieve symptomen, worden door diverse auteurs in extenso behandeld. In de discussie wordt een groter gewicht gegeven aan de methodologisch sterkere onderzoeken. Suggesties voor opzet en metingen van toekomstig onderzoek worden meegegeven. Mogelijke therapeutische aanknopingspunten worden aangehaald. Alleen in de laatste drie delen over respectievelijk prodromale tekenen en coping, interpersonal and social rythm therapy, en familietherapie worden bestaande psychotherapeutische interventies en hun resultaten meer in detail besproken. Dit boek is geschreven door specialisten voor specialisten. Men heeft wel getracht om, ondanks de massa nieuwe gegevens, toegankelijk te blijven voor een breder publiek, en dat is in het merendeel van de hoofdstukken gelukt. Bijzonder boeiend is hoe de auteurs, vertrekkend vanuit erg verschillende posities, convergeren naar enkele gemeenschappelijke observaties.
S. Wyckaert