Neurobiology for Clinical Social Work. Theory and Practice
Sydney Pulver, een psychoanalyticus, heeft een artikel gepubliceerd met de titel On the astonishing clinical irrelevance of neuroscience (2003). Hierin benadrukt hij dat er een enorme toename is van onderzoeksbevindingen op het gebied van emotie en cognitie, door ontwikkelingen in de neuropsychologie, de elektrofysiologie en de beeldvorming. Deze ontwikkelingen leveren wel nieuwe theorieën op betreffende psychiatrische aandoeningen, maar lijken helaas nog weinig impact te hebben op de behandeling in de praktijk. De auteurs van het hier besproken boek stellen dat deze kloof wel eens samen zou kunnen hangen met een gebrek aan kennis over neurobiologie bij de werkers in het veld, zoals maatschappelijk werkenden en sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen. Dit gebrek aan psychiatrische kennis heeft wellicht het idee kunnen voeden dat genoemde theorieën te academisch zijn en dus irrelevant voor de behandeling. Dit boek poogt dit misverstand te corrigeren door de krachtige en praktische ideeën uit het neurobiologisch onderzoek te introduceren bij de werkers in het veld. De focus ligt hierbij op kennis op het gebied van de ontwikkeling van de interpersoonlijke relatie, een aandachtsgebied dat centraal staat in de behandeling van psychiatrische stoornissen. In de eerste hoofdstukken wordt basiskennis betreffende hersenstructuren, hersenontwikkeling en hersenfunctie besproken. Vervolgens komen geheugen en affectregulatie aan bod. De auteurs gaan in het bijzonder in op de vraag hoe voorlopers van hechting zich ontwikkelen in de eerste levensmaanden en hoe verschillende hechtingsstijlen (veilig, onveilig, gedesorganiseerd) kunnen leiden tot de (on)mogelijkheid van het kind om emoties te reguleren. Vervolgens worden deze concepten gebruikt om behandelplannen te ontwerpen. Een van de hoofdstukken bevat in dit kader drie uitgewerkte gevalsbeschrijvingen, die de drie meest gebruikte interventiemodellen representeren: het psychodynamische, het gedragstherapeutische en het systeemtheoretische. De auteurs pleiten ervoor dat verpleegkundigen en maatschappelijk werkenden zich aansluiten bij de academische disciplines, om een gemeenschappelijke poging te doen om de nieuwe neurobiologie toe te passen, teneinde de psychosociale hulpverlening te verbeteren. Zij doen dit door recente neurobiologische kennis toegankelijk te maken voor genoemde disciplines. Het accent wordt hierbij gelegd op de ontwikkeling van het vermogen om het affect te reguleren en om emotionele arousal te moduleren. Naar mijn mening zijn zij hierin uitstekend geslaagd. Het boek is eenvoudig (simpel) te lezen, maar het is niet simplistisch, het is niet alleen geschikt voor mensen met een hogere beroepsopleiding maar juist ook voor die academici, psychiaters, psychologen en zij die in opleiding zijn, die weinig tijd overhouden om zich snel en relatief eenvoudig in te lezen in de wetenschappelijke literatuur over een complexe frontlinie van ons vakgebied.
J.J.M. van Hoof