The self in neuroscience and psychiatry
Dit is om twee redenen een opvallend boek. In de snel toenemende stroom van literatuur over filosofie en cognitieve neurowetenschap is dit een van de eerste werken die ook echt over psychopathologie en psychiatrie gaan. Daarnaast is de keuze van het onderwerp gedurfd. Tot voor kort was het ondenkbaar dat serieuze neurobiologen en cognitiewetenschappers over een onderwerp zoals 'het zelf' iets te berde zouden willen brengen. De tijden veranderen en als de tekenen niet bedriegen past dit boek in een tendens om de subjectiviteit ook in deze 'harde' disciplines weer enigszins in ere te herstellen. De redacteuren Kircher en David komen uit respectievelijk Duitsland en Groot-Brittannië en die combinatie weerspiegelt zich ook in de aard en herkomst van de 22 hoofdstukken. Elk hoofdstuk is verdeeld in 3 delen. Het eerste deel gaat over conceptuele aspecten, het tweede deel over cognitieve en neurowetenschappelijke benaderingen van het zelf en het derde deel over stoornissen van het zelf. Het derde deel beslaat meer dan de helft van het boek en gaat geheel over schizofrenie. Daarbij komen achtereenvolgens fenomenologische, sociaalpsychologische en klinisch-neurowetenschappelijke gezichtspunten aan de orde. In de lijst van auteurs treffen we gerenommeerde onderzoekers en filosofen aan, onder meer G.E. Berrios, G. Northoff, D. Zahavi, J. Panksepp, L.A. Sass, C. Frith, H. Walter en M. Spitzer. Het boek bedoelt een introductie te geven in allerlei overlappende en hier en daar elkaar tegensprekende benaderingen. Het is duidelijk dat het nog te vroeg is om te dromen over een grote unificerende theorie, zo erkennen de redacteuren. Het boek is wat onevenwichtig van opzet. In het eerste en tweede deel is er bijvoorbeeld nauwelijks aandacht voor de relatie tussen lichaamsgewaarwording, hechting en het zelf vanuit ontwikkelingspsychologisch perspectief (wel voor taal,geheugen, en gelaatsherkenning). In het derde deel vinden we uitsluitend onderzoek over schizofrenie en hoegenaamd niets over andere psychiatrische stoornissen die gepaard gaan met stoornissen in het ik-besef (depersonalisatie, dissociatieve stoornissen, angststoornissen). In filosofisch opzicht maakt het boek een niet al te sterke indruk, doordat de redacteuren enerzijds aansluiten bij een fenomenologische benadering van het bewustzijn, maar anderzijds het zelf toch ook - al in de eerste zinnen - als een 'constructie' beschrijven. Daarbij laten zij mogelijkheden onbenut om problemen die verbonden zijn met de sterk bewustzijnsfilosofische insteek van veel van de auteurs te boven te komen. Een van de interessante ontwikkelingen in het huidige neurowetenschappelijke onderzoek is dat de notie representatie fundamenteel ter discussie is komen te staan. Panksepp bespreekt in zijn hoofdstuk een opvatting die representaties en intenties niet ziet als innerlijke gebeurtenissen (waarvan de relatie met gebeurtenissen in de buitenwereld ten principale problematisch blijft), maar als handelingen met een substraat in dezelfde gebieden die ook ten grondslag liggen aan de motoriek. Ietwat lapidair uitgedrukt: neuronaal gezien zijn waarnemen en willen een vorm van motorisch handelen. Dit betekent dat er een neuronaal argument is om de klassieke kloof tussen representatie en werkelijkheid en tussen binnen- en buitenwereld te overbruggen. De redacteuren doen weinig met deze gedachte, die toch in principe aanleiding zou kunnen geven tot een visie die de belichaming van mentale activiteiten in handelingen opvat als fundamenteel ingebed in relaties tussen individu en omgeving. Als geheel zou het boek aan betekenis gewonnen hebben als de redactionele teugel wat strakker was aangehaald. Er zijn bijvoorbeeld hoofdstukken, zoals van Barnard en Markowitzsch, die nauwelijks over het zelf gaan. Ook had het geheel meer diepte gekregen als de redacteuren zichzelf hadden gedwongen om de niet geringe conceptuele verschillen tussen de bijdragen uit te pluizen, te verwoorden en te becommentariëren. Nu beperkenzij zich tot een weliswaar interessante, maar toch ook ietwat onbevredigende poging tot empirische integratie van de verschillende bevindingen en blijft een voorafgaande conceptuele integratie achterwege. Dit gemopper neemt niet weg dat ik dit boek wil aanbevelen. De redacteuren hebben een interessante collectie teksten bij elkaar gebracht en hebben zich daarbij de moeite getroost om dwarsverbanden te leggen en om een zekere mate van synthese na te streven. Men zou het boek moeten kopen alleen al om de kwaliteit van sommige afzonderlijke bijdragen, zoals de zeer fraaie en kristalheldere uiteenzetting van Zahavi over de fenomenologie van het zelf, het interessante onderzoek van Barnard over het verband tussen desynchronisatie, impliciete betekenis en ervaring van het zelf bij schizofrenie, de goed geschreven en inzichtelijke integratie van cognitiewetenschap en filosofie in Gallaghers hoofdstuk over schizofrenie, en de fraaie tekst van Jeannerod e.a. over het herkennen van actorschap bij normale personen en patiënten met schizofrenie. Ik kan dit boek in het bijzonder aanbevelen aan onderzoekers met interesse voor de subjectieve verschijnselen van schizofrenie en misschien nog meer aan hen die deze interesse lijken te zijn kwijt geraakt.
G. Glas