Protocollen programma Stemmingsstoornissen. Cognitieve therapie bij depressie (deel 2)
In het amc te Amsterdam wordt sinds 1995 gewerkt met het zorgprogramma stemmingsstoornissen. In het kader van dit programma zijn multidisciplinaire protocollen ontwikkeld die zoveel mogelijk gebaseerd zijn op richtlijnen voortkomend uit beschikbare wetenschappelijke kennis over de behandeling van unipolaire depressies. Deze protocollen zijn nu uitgegeven in een serie van vijf delen, waarna nog twee delen zullen volgen (biologisch protocol en partner- en familiebegeleiding).
Het aanvullende poliklinische aanbod (deel 1) betreft groepsbehandeling waarbij naast psychiatrische evaluatie en medicamenteuze therapie gebruik wordt gemaakt van een training in het omgaan met depressie, interpersoonlijke groepspsychotherapie en/of psychomotorische groepstherapie. Bovendien bevat dit deel een rationale van het werken volgens evidence-based-principes in een zorgprogramma. In deze inleiding wordt feitelijk een overzicht gegeven van allerlei ontwikkelingen in de Nederlandse psychiatrie van het afgelopen decennium. In de weergave van de behandelopzet worden en passant allerlei ervaringen die inmiddels hiermee zijn opgedaan, vermeld. Waar de uitgangspunten zoveel mogelijk evidence-based zijn, lijkt de huidige vorm zeker experience- modified te zijn. Er volgen gedetailleerde protocollen van de bovengenoemde therapiemodules.
Deel 2 bevat een protocol voor cognitieve therapie volgens Beck, verdeeld over 14 sessies. Hierbij wordt niet alleen beschreven wat men in elk van de sessies doet, maar ook wat de rationale is en welke uitleg er gegeven kan worden. Het blijft wat onduidelijk of het om een individuele therapie of een groepstherapie (of beide) gaat. In bijlagen vindt men vragenlijsten, formulieren, enzovoorts. Ook de verpleegkundige interventies die in deel 3 beschreven worden, zijn in belangrijke mate gebaseerd op de cognitieve gedragstherapie. Daarnaast worden 11 standaardverpleegplannen voor de verschillende probleemgebieden bij depressie gepresenteerd. Deel 4 over ergotherapie geeft na een theoretische onderbouwing 2 modules die gericht zijn op activering en gedragsverandering. Ergotherapeutische modules, gericht op depressieve patiënten met een arbeidsproblematiek, worden in het vijfde deel beschreven. De ergotherapie is belangrijk en krijgt vaak veel te weinig aandacht in (klinische) behandelingen.
Ik vind deze boekjes een aanwinst voor de Nederlandse literatuur over de multidisciplinaire behandeling van depressies, vanwege de samenhang van het programma, de heldere beschrijving van de rationale, de praktisch zeer bruikbare beschrijvingen van de behandelmodules en de ervaring die er inmiddels mee is opgedaan. Velen die bouwen aan een dergelijk behandelprogramma, zullen er hun voordeel mee kunnen doen.
R.W. Kupka