Circles of Recovery. Self-help Organizations for Addictions
Dit boek beoogt een overzicht te geven van wat zelfhulporganisaties voor verslaafden zijn, hoe ze functioneren en wat hun effecten zijn. Een zelfhulporganisatie wordt omschreven als een groep mensen die: (1) een gemeenschappelijk probleem hebben; (2) geen externe leider hebben; (3) zich baseren op ervaringskennis; (4) uitgaan van wederzijdse hulp; (5) zich niet laten betalen; (6) geheel vrijwillig opereren; en (7) zich richten op een of andere vorm van gedragsverandering. Behalve deze uitgangspunten kunnen er nog talloze andere per groep verschillen, zoals de mate waarin uitgegaan wordt van een specifieke ideologie, het al of niet deel uitmaken van een groter geheel, ambulant of klinisch opereren, en het al of niet gebruik maken van professionele inbreng.
De meest bekende zelfhulpgroep voor verslaving is natuurlijk de aa (Anonieme Alcoholisten). Dit is tevens de grootste, met miljoenen leden verspreid over meer dan 50 landen. Vele andere organisaties gebruiken diverse aa-principes bij hun eigen functioneren. De auteur beschrijft 19 organisaties in onder meer de vs, Japan, Frankrijk, Duitsland, het voormalig Joegoslavië, Scandinavië en Polen. Er ontstaan nieuwe, andere organisaties omdat mensen met verslavingsproblemen die een zelfhulpgroep zoeken niet tevreden zijn met een of meerdere uitgangspunten van de aa. Bijvoorbeeld omdat men de nadruk op spiritualiteit niet prettig vindt of omdat men een andere verslaving (gokken, drugs,seks) heeft en vindt dat dat niet voldoende aansluit bij de aa, of omdat men een specifieke doelgroep heeft (vrouwen, of leden van een bepaalde religieuze groepering). Er zijn op de wereld waarschijnlijk inmiddels duizenden van die organisaties, van heel groot tot heel klein.
De werkwijze van de verschillende groepen wordt in het boek met elkaar vergeleken. Vervolgens komt de vraag aan de orde hoe werkzaam zelfhulporganisaties zijn. Er worden een aantal onderzoeken beschreven, met de aa als meest onderzochte groep. In het algemeen blijkt dat de aa als enige interventie ongeveer even effectief is als andere ambulante interventies. De vele onderzoeken vertonen echter wel grote methodologische fouten. Er wordt een aantal problemen besproken bij het interpreteren van de beschreven resultaten: aa-groepen verschillen onderling sterk, randomisering is nauwelijks mogelijk, vele aa-leden ondergaan tegelijkertijd een professionele behandeling. Omdat deelname aan de aa levenslang kan zijn, zal de aa er snel als meest invloedrijke interventie uitkomen als longitudinale onderzoeken lang doorlopen. Desondanks meent de auteur dat men de aa als interventie niet moet onderschatten, waarbij hij er ook op wijst dat zelfhulp een zeer goedkope interventie is en dat er weinig aanwijzingen zijn dat deelname schadelijk kan zijn.
Een interessant hoofdstuk is gewijd aan de aspecten spirituele groei, identiteitsontwikkeling en het ontstaan van vriendschapnetwerken binnen zelfhulporganisaties, die de werkzaamheid ervan kunnen beïnvloeden.
De verhouding tussen beleidsmakers, professionele hulp en zelfhulp kan ongemakkelijk zijn en de auteur wijdt er diverse hoofdstukken aan. Een grote afstand tussen deze organisaties is niet productief, maar te veel samenwerking kan de specifieke onafhankelijke zelfhulpwerkwijze ondermijnen en er worden dan ook methoden aangereikt om zo'n negatief effect te voorkomen. Ook worden samenwerkingsstrategieën besproken.
Ten slotte wijst de auteur erop dat sommige zelfhulpgroepen geïnteresseerde buitenstaanders toelaten bij bijeenkomsten en hij beveelt behandelaars aan daar vooral gebruik van te maken. Al is het maar omdat zij dan ook nog eens verslaafden zien met wie het goed gaat!
E.A. Noorlander