Slecht zicht. Een hommage aan de twijfel
In de aula van de afdeling Psychiatrie in het umc Utrecht hangen portretten van diverse oud-hoogleraren. Ook Herman van Praag behoort tot de grote leermeesters: hij kijkt je vriendelijk aan. Bekend als biologisch psychiater (mao-remmers), heeft Van Praag na zijn emeritaat een tweede oeuvre opgebouwd, nu over religie en de psyche.
In zijn recentste boek komt de psychiatrie nauwelijks in beeld. Het gaat er nu vooral om hoe Van Praag zich verhoudt tot zijn joodse geloofsachtergrond. Hij doet dat in de vorm van een vertelling, waarin hij de hoofdpersoon, een jongeling die luistert naar de profetennaam ‘Amos’, gesprekken laat voeren met vertegenwoordigers van belangrijke Joodse geloofsstromingen rond het jaar 30 in de eerste eeuw. Het gaat om een (relativerende) Farizeeër, een priester, een Zeloot (een extremist), een Esseen uit de Qumram-gemeenschap (een sekte), Johannes de Doper, Jezus Christus, en een gehelleniseerde Joodse filosoof.
Die dialogen zijn expres provocatief – de hoofdpersoon permitteert zich de ene vrijpostige vraag na de ander. Van Praag laat zich aardig gaan. De meeste gesprekspartners pakken dat sportief op. Van Praag heeft zich goed verdiept in de geloofsstromingen uit de eerste eeuw (vol parallellen met hedendaagse stromingen), maar tegelijkertijd voltrekken de dialogen zich volgens een moderne wijze van redeneren. Zo ontstaan levendige, niet zozeer historische, maar eerder anachronistische debatten. Uiteraard valt Van Praag goeddeels samen met zijn drieste hoofdpersoon Amos, hoewel deze qua stijl en thematiek bij momenten weinig verschilt van zijn opponenten.
Terwijl het betrekken van betekenisvolle levensgebieden meer aandacht begint te krijgen in het psychiatrische handwerk, past het aanvallend bevragen van iemands geloofsinhoud daar niet bij. Voor de eigen plaatsbepaling (dus ook van de hulpverlener) ten aanzien van religie biedt Van Praag echter zeker thema’s. Zo agendeert hij keer op keer de vrije wil (versus de leer over voorbeschikking) en medemenselijkheid (versus intolerant dogmatisme). Voor Van Praag staat vast dat ‘twijfel’ een kernelement is van geloven. Toch spreekt hij steeds zijn vertrouwen uit in de narratieven van zijn eigen Joodse traditie (met name de leer van Mozes), het relationele element van geloven, en de rol van de menselijke verbeelding.
Daarmee staat Van Praag in een manier van levensbeschouwing die Fowler typeerde als ‘conjunctive faith’, een stadium waarin iemand tegelijkertijd kritisch naar levensbeschouwing blijft kijken én verbinding houdt met de persoonlijke emotionele betekenis van verhalen, beelden en rituelen. Deze gebalanceerde, dialectische manier van levensbeschouwing laat ruimte voor twijfel: een rabiate twijfel die Van Praag ieder creatief en verantwoordelijk mens van harte aanbeveelt.
A.W. Braam, psychiater, Utrecht