Eendagsvlinders en andere verhalen uit de psychotherapie
De (84-jarige) Amerikaanse psychiater Irvin Yalom, bij psychotherapeuten vooral bekend door zijn basiswerken over onder andere groeps- en existentiële psychotherapie, bereikt een veel ruimer publiek via zijn romans en gevalsbesprekingen. In deze bundel vertelt hij ons over tien mensen die hem consulteerden omdat ze lijden onder wezenlijke levenskwesties: ouder worden, doodsangst, gemiste kansen, het (niet kunnen) maken van keuzes, fundamentele een-
zaamheid. Rasverteller Yalom transformeert de therapeutische sessies met deze mensen tot literaire korte verhalen – herkenbaar, maar te mooi om helemaal werkelijkheidsgetrouw te zijn. Zijn gevalsbeschrijvingen lijken wat op de ‘cinematherapie’ van de tv-reeks In Treatment.
Yaloms gevalsbeschrijvingen hebben duidelijk educatieve doeleinden. Ze hebben een zelfhulpfunctie voor een breed publiek: ze zetten aan tot reflectie over eigen existentiële thema’s. Maar ook voor psychothera-
peuten heeft hij een boodschap. We maken kennis met de zeer eigen, vaak onorthodoxe manier waarop Yalom denkt en intervenieert, en toetsen onvermijdelijk de eigen werkwijze daaraan af.
We lezen onder meer hoe hij een patiënte na een sessie omhelst, hoe hij voorstelt om een sessie bij iemand thuis te houden (en dit later betreurt), hoe hij openlijk praat over zijn leeftijd, zijn gevoelens over ouder worden en over de dood, en hoe hij patiënten aanmoedigt om hem erg persoonlijke vragen te stellen. Opmerkelijk is hoe hij de therapeutische relatie vaak tot onderwerp van gesprek maakt en zo de beleving van de patiënt in het hier en nu van de sessie nauwgezet volgt. Hij doet regelmatig een beroep op filosofen om facetten van bepaalde problemen en mogelijke uitwegen te belichten. Hij vraagt zijn patiënten expliciet wat hen heeft geholpen, en vertelt hun dat hij nog altijd niet weet wat er precies werkt in psychotherapie.
Yalom gebruikt een mix van systemische, psychoanalytische, cliëntgerichte en nu en dan ook cognitief-gedragstherapeutische interventies. Hij werkt intuïtief, weinig systematisch en sterk vanuit zijn eigen persoonlijkheid. Het lijkt dan ook niet aangewezen om zijn stijl en werkwijze zomaar over te nemen. Het is wel boeiend onder het lezen te reflecteren over de eigen manier van werken: waarom zou ik zoiets (niet) doen? Hoe zou ik hiermee omgaan? Het hindert daarbij dat deze casussen geen realistische kijk bieden op de doordeweekse praktijk van de meeste therapeuten.
In enkele passages reflecteert Yalom expliciet over hedendaagse trends in de psychotherapeutische praktijk. Hij hekelt het steeds technischer worden van psychotherapie, de nadruk op interventies toegespitst op bepaalde problematieken. Hij beschouwt diagnoses als kunstmatige categorieën die irrelevant zijn, zeker in het werk met minder ontregelde patiënten (geen enkele van zijn ‘gevallen’ vertoont een echt ernstige psychiatrische problematiek). Hij verwoordt hiermee voor een breed publiek de verzuchtingen van veel psychotherapeuten.
M. Van Gael